1.   boerenjongens zn. 'drank van rozijnen op brandewijn'
categorie:
leenwoord
Nnl. boerenjongens 'zekere drank, bestaande uit rozijnen op brandewijn' [1891; WNT boerenjongen].
Ontleend aan Fries boerejonges 'drank van rozijnen op brandewijn' [1900; WFT], metonymisch gebruik van boerejonges 'rozijnen' in brandewyn mei boerejonges [1882; WFT] (ook in latere Nederlandse vindplaatsen wordt brandewijn met boerenjongens gedronken).
Waarom boerejonges, letterlijk 'jongens uit de boerenstand', hier de overdrachtelijke betekenis 'rozijnen' heeft gekregen, is onduidelijk. Het feit dat het hier oorspr. om een plattelandsdrankje gaat, heeft misschien meegespeeld in de benaming. Bovendien kan men eenheden van een zekere hoeveelheid in het Fries aanduiden als jonges.
Fries: boerejonges


  naar boven