1.   paling zn. 'soort vis (Anguilla anguilla)'
categorie:
etymologie onduidelijk
Onl. (gelatiniseerd) palengus [1071-93; ONW], palezinc [1080; ONW], paelding [1189; ONW], (mv.) paledinge [1190; ONW] en in plaatsnamen: Palathingadic, Paledinghedic, Palengadic 'plaats aan de Grevelingen', letterlijk 'Palingdijk' [resp. 1111, 1123, 1183; Künzel]; mnl. paeldinc, padelinc, palinc 'paling' [1314-22; MNW]. paelling [1400-50; MNW].
Gezien de overgeleverde Oudnederlandse vormen lijkt de oorspr. vorm West-Germaans *pathaling of *palathing te zijn geweest met later uitval van -th- tussen klinkers of anders met latere assimilatie -ld- > -ll-. Evenals bij naald (< pgm. *nēþlō-) kan hier sprake zijn van het omspringen van -l- en -th-. De vorm padelinc verschijnt nog tot in de 15e eeuw (MNW). Het achtervoegsel -ing verschijnt vaker bij visnamen, zie bijv. bokking, haring, spiering, wijting, zodat men misschien van een afleiding van een onbekend woord *pathal- kan uitgaan. Gezien de beperkte verspreiding, het soort woord (een diernaam) en de anlaut met p- gaat het hierbij vermoedelijk om een substraatwoord dat mogelijk met pad 2 verwant is. Anderen denken aan verband met een mnl. pael 'poel' [1460-87], dat echter maar één keer in een oostelijk dialect voorkomt en dan een variant van pol kan zijn. Een ontleding als *paal-ding (De Tollenaere 2002) bij paal en ding, naar de vorm van de vis, lijkt onwaarschijnlijk, onder meer omdat men dan een onzijdig woordgeslacht zou verwachten.
Er zijn geen verdere verwanten in de andere Germaanse talen. Daar kent men uitsluitend de aal 1. Mogelijk is dat woord in het Nederlands verdrongen door de homonymie met aal 4 'gier, mest'. Er wordt soms verschil gemaakt tussen aal en paling: Aal en is geen paling [1681; WNT], waarbij paling de aanduiding is voor de grootste en vetste dieren en aal voor kleinere exemplaren.
Literatuur: F. de Tollenaere (2002) "Etymologica: Paling, Koppig", in: TNTL 118, 349-356; W.J.J. Pijnenburg (2003) "Een merkwaardige poging tot verklaring", in: TNTL 119, 167-169; F. de Tollenaere (2003) "Etymologica: Sjouwen, Burrelen, nogmaals Paling", in: TNTL 119, 240-253; W. Pijnenburg (2004) "Palingoproer", in: J. De Caluwe e.a. Taeldeman, man van de taal, schatbewaarder van de taal, Gent; F. De Tollenaere (2006), 'Paling: ss. met PAAL- of met PAD-?', in: Taal en tongval 58, 225-229
Fries: -


  naar boven