1.   buizen 1 ww. 'drinken, zuipen'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Mnl. busen 'zuipen' [ca. 1450; MNW]; vnnl. busen 'onmatig drinken, zuipen' [ca. 1540; WNT], buysen [1599; Kil.]; nnl. buizen 'pooien, drinken, zuipen' [1872; Dale].
Mnd. busen 'zuipen, vreten' (waaruit nzw. buse 'zuipen'); mhd. busen 'id.'; nfri. buize, buizje 'zuipen'; me. bouse 'zuipen' (ne. booze 'id.').
Als de mnd. vorm samenhangt met mnd. bussen 'opzwellen', dan is het verwant met nhd. bauschen 'opzwellen' bij een wortel pgm. *bū- < pie. *bheu- 'zwellen' (IEW 101), die echter slecht geattesteerd is (zie ook boon). De betekenis zou zich dan hebben ontwikkeld van 'opzwellen (door de drank)' naar 'zuipen'.
Fries: buize, buizje


  naar boven