1.   rossen ww. 'roskammen; ranselen'
categorie:
geleed woord
Vnnl. rossen 'slaan, ranselen' in dat hy (Jezus) ... de Phariseen ... bestraft heeft en gerost [1659; WNT], 'roskammen, reinigen met de roskam' in 't rossen of kemmen der paerde-maenen [1692; WNT]; nnl. rossen ook algemener 'boenen, schuren' in rossen ... op een verbrande plaat [1784; WNT], 'slaan' in ik zal hem rossen [1824; Weiland].
Afleiding van ros 'paard', of verkorting van roskammen, gevormd uit ros 'paard' en kammen 'met een kam ontwarren en in orde brengen'. Uit de algemenere betekenis 'boenen, schuren' is wrsch. bij overdracht de betekenis 'slaan, ranselen' ontstaan, al is die eerder geattesteerd. Zie ook afrossen. Mogelijk is er verband met Frans rosser 'slaan, ranselen', dat van onduidelijke herkomst is.
Fries: rosse


  naar boven