1.   rooster zn. 'raamwerk; tabel met vastgestelde volgorde van werkzaamheden'
categorie:
geleed woord, etymologie onduidelijk, uitleenwoord
Mnl. roester, roostre 'vuurrooster, braadrooster' [1240; Bern.], S. Laurentius ... op din rostere 'Sint Laurens op het rooster' [1290-1310; MNW-P], 'ijzerrasterwerk' in voir den rooster op die muer 'voor het hek op de muur' [1373; MNW]; vnnl. rooster, roeste, rost 'ijzeren rasterwerk' [1599; Kil.]; nnl. rooster 'raamwerk van kruisende staven, enz.' in een Rooster bestaat ... uit verscheide met elkander verbonde Balken [1740; WNT], 'tabel met elkaar kruisende lijnen, met in de vakken namen van personen en taken, plaatsen enz.' in rooster ... eene tafel vol lijnen en dwarsstrepen, waarop de beurt van een ieder [1824; WNT], rooster van aftreding [1851; WNT].
Afleiding van het werkwoord mnl. roosten, rosten 'roosteren' [1240; Bern.], dat zelf een afleiding is van het (later geattesteerde) zn. mnl. roost 'raamwerk van ijzer; vuur; geroosterde spijs' [14e eeuw; MNW].
Bij mnl. roost horen: os. rōst 'rooster' (mnd. rōst(e), waaruit nzw. rost 'rooster'); ohd. rōst, rōsta 'rooster, brandstapel' (nhd. Rost); < pgm. *raust-. Bij mnl. roosten horen: mnd. rosten, rosteren 'roosteren'; ohd. rōstan 'roosteren' (nhd. rösten); mogelijk ook oe. (ge)rōscian 'bij het vuur drogen', rōstian 'roosteren'. Frans rôtir, ouder rostir 'roosteren' [1155; TLF] (waaruit door ontlening ne. roast 'roosteren') is ontleend aan Frankisch *raustjan; ook Italiaans arrostire 'id.' [13e eeuw; DELI] gaat op het Germaans terug. Engels roster 'tabel met volgorde van werkzaamheden enz.' [1727; BDE] is ontleend aan het Nederlands.
Verdere herkomst onduidelijk. Als de oorspr. betekenis 'ijzeren traliewerk' < 'vlechtwerk' is geweest, is er mogelijk verwantschap met Germaanse woorden die 'viskaar, gevlochten vismand' betekenen (FvW, Toll.): mnd. ruse; ohd. rūsa, rūssa (nhd. Reuse); nzw. ryssja; hiervan is verdere herkomst echter ook volkomen onduidelijk. BDE gaat uit van een klanknabootsende wortel met de betekenis 'knetteren, geluid maken', waarbij ook ruisen hoort, maar FvW acht dat gezien de zeldzame Oudengelse vorm rōscian waarop die hypothese gebaseerd is, niet wrsch.
Fries: roaster, reaster, ruster


  naar boven