1.   ruif zn. 'traliewerk als voederrek voor dieren'
categorie:
leenwoord
Vnnl. ruyf 'traliewerk als voederrek voor dieren' in de pilaeren en ruijven zijn gedraeijt van noteboomenhout 'de pilaren en de ruiven zijn vervaardigd van notenhout' [1649; iWNT].
Ontleend aan Middenduits Räufe 'ruif', hetzelfde woord, maar dan met Hoogduitse f < p, als Nederduits röpe 'ruif', Oost-Nederlands reep, reupe 'id.', Fries rip 'id.'. Dit zijn afleidingen van een werkwoord dat bewaard is gebleven als Nederduits röpen 'uitplukken, uittrekken'. De ruif is dus datgene waaruit het hooi enz. gerukt wordt. De -ui- is een zogenaamde ui2 als in buitelen.
Ook nnd. röpe; nhd. dial. Roeuf (Elzas), røf (Rijnland), røyf (Keulen). Daarnaast zonder umlaut nhd. Raufe. Bij Nederduits röpen horen mnl. ropen 'uitplukken, uitrukken', zoals in Thaer geroept 'het (hoofd)haar uitgerukt' [1350-1400; MNW-R], met daarnaast: os. birōpian 'uitplukken'; ohd. roufen 'id.' (nhd. raufen); nfri. repe, rippe 'opensnijden, vaneen scheuren'; oe. riepan 'uitplunderen'; got. raupjan 'uitplukken'; < pgm. *raupjan-. Daarnaast met expressieve geminatie mnl. roppen 'uitplukken, afrukken' [1477; Teuth.]; ohd. ropfōn (nhd. rupfen); nfri. roppe, ropje; me. ryppen (ne. rip); on. ruppa; < pgm. *ruppōn-.
Wellicht horen deze woorden bij de wortel pie. *reup- 'breken, verscheuren' (LIV 510), waarvoor zie roven. Pgm. ruppōn- kan dan volgens de wet van Kluge teruggaan op een afleiding pie. *rup-neh2-. Pgm. *raupjan- zou het oorspr. causatief pie. *roup-éie- representeren, met analogisch herstel van de -p- vanwege *ruppōn-. Zie ook rups.
Het woord is in het Nederlands oorspr. vooral Hollands en Utrechts. Ontlening aan een vreemde taal van een woord uit het boerenbedrijf lijkt merkwaardig, maar Kloeke (1952) benadrukt daarom dat precies hetzelfde gebeurd is in het West-, Oost- en Zeeuws-Vlaams, waar het gewone woord voor 'ruif' rasteel (met vormvarianten) is, een leenwoord uit Frans rastel 'hark'. Het oorspr. Hollandse woord is misschien plok(ke), pluk(ke), dat alleen nog voorkomt op de Hollandse en Noord-Zeeuwse eilanden en in het door Hollandse agrariërs gekoloniseerde Bilt in Friesland.
Literatuur: G.G. Kloeke (1952), "Die niederländischen Wörter ruif 'Raufe' und luif(el) 'Schutzdach'", in: Rheinische Vierteljahrsblätter 17 (1952), 46-50
Fries: rip


  naar boven