1.   vijl zn. 'slijpwerktuig'
Mnl. ujle 'vijl' [1240; Bern.], vile in men scaue sijn puluer met ere vilen 'men moet zijn poeder (nl. van de jaspis) afslijpen met een vijl' [1287; VMNW]; vnnl. een vijle [1573; Thes.].
Os. fīla (mnd. vīle, waaruit door ontlening nzw. fil); ohd. fīhala, fīle (nhd. Feile); nfri. file; oe. fēol(e), fīl (ne. file); ozw. fæl; alle 'vijl of soortgelijk slijp- of schuurwerktuig', < pgm. *finhilō-.
Wrsch. een afleiding met het achtervoegsel *-ilō- voor werktuigen (zoals in beitel) van een wortel *finh-, waarvoor in het Germaans geen vergelijkingsmateriaal bekend is.
Pgm. *finh- gaat wrsch. terug op een genasaleerde variant (nasaalpresens?) pie. *pink- van de wortel *peiḱ-, *poiḱ-, *piḱ- 'uitsnijden, graveren' (LIV 465), waaruit verder nog: pgm. *faih- 'bontgekleurd' (os. en ohd. fēh enz., on. 'verven'); Grieks pikrós 'scherp', poikílos 'geschakeerd'; Sanskrit piṁśati 'graveert'; Litouws piẽšti 'tekenen; schrijven'; Oudkerkslavisch pĭsati 'schrijven' (Russisch pisát'); Tochaars A pikiñc, Tochaars B piṅkeṃ 'tekenen, schrijven'. Voor een wortelvariant met pie. *-g- i.p.v. *-ḱ- zie pigment.
Verwantschap van pgm. *finh- met Litouws peĩlis 'mes' is onwaarschijnlijk, aangezien de dan aan te nemen reconstructie pie. *peil- > pgm. *fīlō- niet verenigbaar is met de Oudhoogduitse, Oudengelse en Oudnoordse vormen. De wijdverbreide groep Slavische woorden voor 'zaag' en/of 'vijl', waaronder Oudkerkslavisch en Tsjechisch pila, Russisch pilá en Servo-Kroatisch píla, zijn ontstaan door vroege ontlening aan het Oudhoogduits.
vijlen ww. 'slijpen met een vijl'. Mnl. vjlen [1240; Bern.], nemmermeer ne scurment none vilet noch ne slipet 'men mag het (ijzer) nooit schuren of vijlen of slijpen' [1287; VMNW]. Afleiding van vijl.
Fries: file


  naar boven