1.   sijs zn. 'zangvogeltje (Carduelis spinus)'
categorie:
leenwoord, geleed woord, alleen in België of Nederland, geleed woord, alleen in België of Nederland
Mnl. siseken 'sijsje' [ca. 1440; Harl.], segex est nomen avis, een cysken 'segex is de naam van een vogel, een sijsje' [1494; MNW sijskijn]; vnnl. de geele sijs 'kanarie' [1632; iWNT zingen I].
Via Middelnederduits sīsek 'sijsje' ontleend aan een West-Slavische taal, bijv. Tsjechisch čížek, Pools czyżyk, Hoog-Sorbisch čižik, alle 'sijs(je)'; dit zijn klanknabootsende woorden met een verkleiningsachtervoegsel, vergelijk vero. Tsjechisch číž 'sijs'. In het Nederduits en Nederlands werd -ek eveneens als verkleiningsachtervoegsel geïnterpreteerd en vervolgens in het Hollands en in de standaardtaal vervangen door -je.
In de Duitse standaardtaal is het Slavische woord ontleend als nhd. Zeisig. Zonder achtervoegsel is het Slavische woord al vroeg ontleend als mhd. zīse [1210; Kluge21] (vnhd. Zeise). Andere Germaanse talen hebben het woord aan het Neder- of Hoogduits ontleend: ne. siskin, nno. sisik, nde. sisgen, sise, nzw. siska, grönsiska, nijsl. siska.
De secundaire betekenis 'snaak, snuiter' (NN) heeft zich waarschijnlijk op vergelijkbare wijze ontwikkeld als die van rare vogel of vreemde vogel 'vreemde snuiter' bij vogel.
drijfsijs zn. (NN) '(volkstaal, schertsend) eend, zwemvogel'. Nnl. drijfsijs (Amsterdamse volkstaal) 'eend' [1929; WNT vink I]. In het Nederlands gevormde samenstelling, schertsend bedoeld, gevormd met drijven bij sijs. ◆ sijsjeslijmer zn. (NN) 'sul; slijmerd'. Nnl. in Moeder ... Scheldt 'm uit voor sijsieslijmer [1906; WNT sijs II]. Samenstelling van sijsje en lijmer 'iemand die lijmt', bij lijm. Het vangen van vogels met behulp van lijmstokken is in Nederland al zeker vier eeuwen oud, getuige het volgende citaat: Op de voorseyde boomen (sal men) legghen dunne lijmroeykens, ende ... stellen ... voghelhuyskens, waer in dat sullen sijskens wesen, die dander locken sullen. De welcke comende om te sien ... sullen int lijm comen sitten 'In de genoemde bomen moet men dunne lijmstokjes leggen, en vogelkooitjes opstellen waarin sijsjes moeten zitten die de andere (sijsjes) zullen lokken. Welke (andere) als ze komen kijken, in de lijm vast zullen komen te zitten' [1582; WNT lijm I]. Het scheldwoord is voor het eerst geattesteerd in een dialectwoordenboek van Oud-Beijerland.
Fries: siis, syske ◆ - ◆ -


  naar boven