1.   kuiken zn. 'jong hoen'
categorie:
geleed woord, klankwoord
Mnl. kiken 'kuiken' [1240; Bern.], kiekin [1270; VMNW], kuken [1270-90; VMNW], kuyken [1479; MNW-P].
Mnd. küken (en door ontlening nhd. Küchlein 'kuiken'); Oost-Fries (Wangeroogs) sjuuken; oe. cȳcen (ne. chicken 'kip'). West-Germaanse afleiding *kiuk-īna- 'kuiken' met verkleiningsachtervoegsel bij een klanknabootsende wortel *kiuk-, waarbij verder nog de afleidingen Noord-Fries (Mooring) schükling, on. kjúklingr 'kip' (nzw. kyckling, nde. kylling). Minder wrsch. is dat *kiuk- < pgm. *keuk- een ablautende variant is bij pgm. *kukk- (oe. cocc 'haan' (ne. cock), on. kokkr). Deze laatste woorden zijn wrsch. ook klanknabootsend, maar onafhankelijk gevormd.
De nevenvorm kieken is Noordzee-Germaans, zie lieden. Deze vorm is in Zuid-Nederlandse dialecten nog zeer algemeen, met name in de betekenis 'volwassen hoen', daarnaast ook wel voor 'jong hoen'. In de standaardtaal komt hij alleen nog voor in de samenstelling kiekendief.
Fries: -


  naar boven