1.   meeldauw zn. 'bepaalde plantenschimmel'
categorie:
leenvertaling, volksetymologie
Vnnl. meeldauw: den Dauw; (die men al-se honingh-soet is, Meeldauw noemt) [1666; Claes 1994a]: Meeldauw ... word een zeker witagtige drooge stoffe, als meel of fijn gepoeijert zout 'er uitziende, genaamt, die men zomtijds op de bladen der planten in het voorjaar of in de zomer vind [1778; WNT].
Leenvertaling van Duits Mehltau 'meeldauw', samenstelling van dauw en een eerste lid dat later volksetymologisch geassocieerd is met meel, maar dat, gezien de overlevering in de andere Oudgermaanse talen en de jongere synoniemen ne. honey-dew, mnl. honichdauw en mhd. honectou, wrsch. een oud Indo-Europees woord voor 'honing' is.
Os. milidou; ohd. militou (nhd. Mehltau); oe. meledeaw (ne. mildew), < pgm. *miliþ-dawa- 'meeldauw'. Nzw. mjöldagg [1731; SAOB] en nde. mel-dug zijn net als het Nederlandse woord leenvertalingen uit het Duits. Het eerste lid als simplex alleen in got. miliþ 'honing'.
Pgm. *miliþ- is verwant met: Latijn mel (genitief mellis, zie ook mousse); Grieks méli (genitief mélitos; zie ook marmelade); Oudiers mil, Welsh mel; Armeens mełr; Albanees ë; Hittitisch milit; alle 'honing', < pie. *meli-t (IEW 723).
Fries: moaldau


  naar boven