1.   punt zn. 'stip, spits uiteinde'
categorie:
leenwoord
Mnl. poent, poeint, point, punct, punt 'punt, paragraaf, voorwaarde' in de pointe die de graue geboet tehoudene 'de punten die men volgens de graaf moest nakomen' [1237; VMNW], pujnt 'stip, punt' [1240; Bern.], 'bepaald tijdstip, moment' in te pointe quam 'op het juiste moment kwam' [1265-70; VMNW], 'bepaalde plaats' in te sinen pointe 'op zijn plaats' [1265-70; VMNW], 'onderdeel van een verhaal, een les enz.' in tderde poent ... tfierde poent 'punt drie, punt vier' [1390-1410; MNW-R], 'spits uiteinde' in Enen spere ... Daer vlamme uten punte sceen 'een speer uit de punt waarvan vlammen schenen te komen' [1460-80; MNW-R]; nnl. punt 'plaats' in dat punt, daar hy gevoelig is [1786; WNT], 'hoek, rand' in een zyden kleed, aan de punten versierd met ... kwasten [1786; WNT], 'eenheid van winst of van verlies, o.a. bij een spel' in hij maakte 30 punten achter elkander [1898; WNT].
In de vorm point, poeint, poent ontleend aan Frans point, mogelijk meer dan eens in verschillende betekenissen. Frans point betekent 'bepaald tijdstip' [eind 12e eeuw; TLF], 'bepaalde plaats' [1176-81; TLF], 'bepaald onderdeel, detail' [1174; TLF], 'stip, merkteken, punt op een dobbelsteen' [1160-74; TLF] en 'prik, steek' [eind 11e eeuw; TLF], en is ontwikkeld uit Latijn pūnctus 'steek, punt' en pūnctum 'steek; stip; onderdeel; tijdstip, plaats', afleidingen van 'steken, prikken, doorboren', dat verwant is met pugnus 'vuist (met vooruitgestoken knokkel van de middelvinger)'. In de vorm punct, punt rechtstreeks ontleend aan en/of aangepast aan Latijn punctus, punctum.
Latijn pungere 'steken' en pugnus 'vuist' zijn verwant met pūgiō 'dolk' en buiten het Latijn met: Grieks púx 'met de vuist', púgmē 'vuist, vuistgevecht'; < pie. *peug-/peuǵ- 'steken' (LIV 480). Daarnaast staat een variant *peuḱ-, waaruit: os. fiuhtia 'stekende boom, spar', ohd. fiuhta 'id.' (nhd. Fichte); Grieks peúkē 'id.'; Oudpruisisch peuse 'pijnboom, grove den', Litouws pušìs 'id.'; Middeliers ochtach 'spar; speer' (< *puḱtākā).
Reeds in het Latijn betekende punctus, punctum zowel 'spits uiteinde' als bij overdracht de 'steek, prik' die daarmee toegebracht kon worden. Uit de betekenis 'steek, prik' kon de betekenis 'zichtbaar resultaat van een prik of steek' ontstaan, dus 'punt, stip, markering', en uit die laatste betekenis konden bij overdracht betekenissen ontstaan als 'bepaalde plaats', 'bepaalde plek in een verhaal', 'bepaald detail van een geheel' en 'bepaalde tijd'. Al deze betekenissen bestonden al in het Latijn en in het Frans en zijn internationaal ontleend.
Fries: punt


  naar boven