Gezocht op:
trefwoord: ""
en categorie: "geleerde schepping"

21 tot 30 van 336

1 | 11 | 21 | 31 | 41 | 51 | 61 | 71 | 81 | 91 | 101 | 111 | 121 | 131 | 141 | 151 | 161 | 171 | 181 | 191 | 201 | 211 | 221 | 231 | 241 | 251 | 261 | 271 | 281 | 291 | 301 | 311 | 321 | 331

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >

Index:



amfoor
amicaal
amice
amigo
amme
ammehoela
ammelaken
ammoniak
ammoniet
ammunitie

amnesie

amnestie
amoebe
amok
amortisatie
amortiseren
amoureus
ampel 1
ampel 2
amper
ampère


21.   amnesie zn. 'tijdelijk geheugenverlies'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Nnl. amnesie 'verlies van het geheugen, vergeetachtigheid ' [1847; Kramers], 'zwakte van geheugen' [1903; Koenen], 'tijdelijk verlies van geheugen' [1928; WNT retroactief].
Ontleend aan Neolatijn amnesia [voor 1674; OED], een wetenschappelijke term, geherintroduceerd op basis van Grieks amnēsíā 'het vergeten zijn, vergeetachtigheid', dat wrsch. een jongere vorm is van amnēstíā 'id.' (zie amnestie), onder invloed van bijvoeglijke naamwoorden met een eerste lid mnēsi- 'zich herinnerend', met negatieve tegenhangers met a-mnēsi- 'zich niet herinnerend'.
22.   amoebe zn. 'eencellig diertje, slijmdiertje'
categorie:
geleerde schepping
Nnl. amoeben (mv.) 'id.' [1858; WNT Supp.].
Ontleend aan Neolatijn amoeba [1830; Rey], als neologisme gevormd op basis van Grieks amoibḗ 'verandering', afleiding van het werkwoord ameíbein 'wisselen, veranderen', bij de wortel pie. *h2mei-, zie migreren.
Het diertje is genoemd naar de eigenschap voortdurend van gestalte te veranderen.
Fries: amoebe
23.   ampère zn. 'standaardeenheid van elektrische stroomsterkte'
categorie:
geleerde schepping, eponiem
Nnl. ampère [1887; WNT Supp.].
Internationaal woord, genoemd naar de Franse natuurkundige André M. Ampère (1775-1836) wegens zijn verdiensten op het gebied van de elektriciteit. Het woord werd in 1881 voorgesteld op een congres over elektriciteit en bevestigd op een internationaal congres in 1884.
Fries: ampêre
24.   anachronisme zn. 'fout in de tijdrekening; iets dat niet past in de tijd'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Nnl. Anachronismus is een dwaling in de Tydrekenkunde [1734 in het Kunstwoordenboek van Hubner/Westerhovius; WNT Supp.], anachronisme 'id.'[1804; WNT].
Al dan niet via Frans anachronisme [1625; Rey] ontleend aan Neolatijn anachronismus < Grieks anakhronismós, met achtervoegsel -ismós (zie -isme) gevormd bij de voorzetselbepaling ana khrónon 'verspreid over de tijd', bij zn. khrónos 'tijd' (zie kroniek). Het Griekse voorzetsel, bijwoord en voorvoegsel aná(-), ana- of an(-) (voor klinkers), heeft de betekenis 'omhoog' of 'opnieuw, terug' en komt ook in andere Griekse leenwoorden voor, bijv. analogie, analyse, anatomie. Het hoort bij de wortel pie. *h2en-, waaruit ook aan.
Fries: anagronisme,anakronisme
25.   anemie zn. 'bloedarmoede'
categorie:
geleerde schepping
Vnnl. anaemia "bloedeloosheidt" [1669; Meijer]; nnl. anemie "Woordelijk: bloedloosheid, doch nauwkeuriger: bloedarmoede of gebrek aan bloed" [1895; Broeckaert].
Als medische term ontleend aan Neolatijn anaemia < Grieks anaimía, gevormd uit a- 'niet, zonder' en haĩma 'bloed', waarvan de verdere herkomst onbekend is.
26.   anesthesie zn. 'pijnverdoving'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Vnnl. anaesthesia "ghevoelloosheidt" [1663; Meijer]; nnl. anaesthesis "bewusteloosheid van zieken" [1824; Weiland], anaesthezie 'gevoelloosheid' [1863; Kramers], anaesthesie "des chirurgiens ... gevoelloosmaking door chloroform enz." [1910; Bauwens].
Als medische term ontleend aan Neolatijn anaesthesia 'gevoelloosheid' < Grieks anaisthēsíā, gevormd uit a- 'zonder' en aísthēsis 'gevoel', zie ook esthetica.
Voor het midden van de 19e eeuw betekende anaesthesia voornamelijk 'afwezigheid (als of door ziekte) van gevoel'. De opkomst van de kunstmatige anesthesie maakt dat het woord nu vooral wordt gebruikt voor 'opgewekte gevoelloosheid'.
27.   animaal bn. 'het dier eigen, dierlijk'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, purisme
Vnnl. animaal 'met leven bezield' [1568; WNT]; nnl. het animale zenuwstelsel [1855; WNT], animaal 'het dier eigen (de actieve levensverrichtingen en functies tegenover de vegetatieve functies van een organisme)' [1932; WNT], 'menselijk gedrag dat aan het dierlijke herinnert' [1950; WNT]. Een nevenvorm is animalisch 'dierlijk' [1824; Weiland].
In de jongere betekenissen via Frans animal 'dierlijk', de oudste vorm gezien de betekenis direct ontleend aan Latijn animālis 'bezield, levend; van het dier', gevormd uit anima 'levensadem, ziel', zie animo.
Dit Vroegnieuwnederlandse begrip is een rechtstreekse ontlening aan Latijn (spiritus) animālis. De term stamt uit de Naturalis Historia (77 na Chr.) van Plinius de Oudere en werd in de vroegmoderne tijd gebruikt om de primaire levenskracht die ten grondslag ligt aan het menselijk voelen en handelen, te beschrijven, tegenover een als meer spiritueel opgevatte levenskracht. Later is het woord opnieuw ontleend aan het Frans. Een betekenisvernauwing in medisch-biologische zin hangt samen met de ontwikkeling van de moderne wetenschap.
Fries: animaal
28.   anode zn. 'positieve elektrode'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. anode 'id.' [1855; Fock].
Uit Engels anode 'id.', een door de Engelse natuurkundige Michael Faraday (1791-1867) in 1834 geïntroduceerd neologisme op basis van Grieks ánodos 'heenweg', dat gevormd is uit ana- 'omhoog' (zie anachronisme) en het zn. hodós 'weg'. Zie ook kathode, elektrode en diode.
29.   antropologie zn. 'menswetenschap'
categorie:
geleerde schepping
Nnl. Anthropologia [1734; WNT Supp.], anthropologie [1868; WNT].
Internationale wetenschappelijke term, afleiding met het achtervoegsel gevormd -logie van Grieks ánthropos 'mens', van onbekende verdere herkomst.
30.   appendicitis
categorie:
geleerde schepping
Zie: appendix

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven