241.   ideologie zn. 'theoretische levensbeschouwing'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. ideologie "naam, welke sommige hedendaagsche Franschen voor het woord Metaphysica ... hebben aangenomen" [1832; Weiland], 'begripsleer, wetenschap van de gronden der kennis' [1847; Kramers], 'onpraktisch idealisme' [1914; van Dale]; later algemener 'levensbeschouwing', zoals in burgerlijke ideologie [1938; WNT vastheid], meer in het bijzonder 'het geheel van de leidende beginselen of denkbeelden van een of ander stelsel', in de gevaarlijke ideologieën van sommige W.-Europese staten [1940; Koenen], ideologie van den klassenstrijd [1945; WNT arbeider], de ziekelijkheid van de ideologie der Nazi's [1946; WNT Aanv.].
Ontleend aan het Franse neologisme idéologie 'ideeënleer' [1796; Rey], geïntroduceerd door de Franse filosoof Antoine-Louis-Claude Destutt de Tracy (1754-1836) en gevormd op basis van Grieks idéā, zie idee, en -logie 'wetenschap'.
In Frankrijk kreeg het woord bij tegenstanders van Destutt de Tracy al tegen 1800 de ongunstige betekenis 'abstracte beweringen niet gebaseerd op realiteit'.
242.   infarct zn. 'verstopping van een bloedvat'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. eerst alleen in de Latijnse vorm infarctus 'verstopping in het onderlijf' [1824; Weiland], infarct, infarctus 'id.' [1906; Baale], dan infarct 'verstopping van kleine arteries, waarin bloed wordt opgehoopt' [1914; Kuipers].
Ontleend aan Neolatijn infarctus 'verstopping', een medisch neologisme, afgeleid met het achtervoegsel -to- van infarcīre 'instoppen, volstoppen', gevormd uit in- 3 'in-' en farcīre 'vullen, bezetten, voorzien van', zie farce.
De Franse arts René T.H. Laennec [1781-1826], uitvinder van de stethoscoop, waarmee eindelijk verschillende hart- en longziektes goed van elkaar konden worden onderscheiden, beschreef in 1819 diverse van deze aandoeningen en introduceerde daarbij het woord infarctus voor wat nu een longinfarct wordt genoemd. Hetzelfde fenomeen, namelijk de afsterving van orgaanweefsel door zuurstofgebrek als gevolg van een lokale verstopping van een bloedvat, kan ook bij andere organen dan de longen plaatsvinden. Het bekendst zijn het hartinfarct, in het Nederlands ook wel hartaanval genoemd, en het herseninfarct, ook wel attaque of beroerte genoemd.
Het Frans heeft in navolging van Laennec de Latijnse vorm infarctus behouden; het Duits heeft Infarkt. In het Engels spreekt men van infarction, een woord dat ouder is dan het Franse, maar dan met een algemenere medische betekenis 'verstopping', dus niet alleen van bloedvaten, maar ook bijv. van de humoren of lichaamssappen in het lichaam, of van de ontlasting. In tegenstelling tot het Nederlands blijft Engels infarction beperkt tot strikt medisch taalgebruik. Daarbuiten spreekt men eerder van heart attack en stroke.
243.   informatica zn. 'informatiekunde'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. in een wetenschap van "informatieverwerking, besliskunde en intelligent gedrag", die informatiemathematica of kortweg informatica genoemd zou kunnen worden [1964; WNT Aanv.].
Informatica is wrsch., net als soortgelijke woorden die in dezelfde periode in andere talen zijn ontstaan, bijv. Frans informatique [1962; Rey], Engels informatics [1967; OED], Russisch informátika [1966; OED], een analogievorming uit informatie met het achtervoegsel -ica, Frans -ique, Engels -ics, zoals dat ook voorkomt in andere namen van wetenschappen, bijv. mathematica 'wiskunde', mechanica 'leer van krachten en bewegingen', genetica 'erfelijkheidsleer'.
De bedenker van Frans informatique zou de Fransman Philippe Dreyfus zijn geweest, oprichter van de Société d'Informatique Appliquée in 1962.
244.   infuus zn. (NN) 'vloeistof bestemd om in de aderen te brengen'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Vnnl. infusie "inghietinge" [1553; van den Werve], '(het bereiden van) een aftreksel van bijv. kruiden', in datmen Syroopen maect van seven oft acht infusien [1608; WNT zwaarmoedigheid], drancken, die ... door infusie van Salie, ofte andere Specien werden toegemaeckt [1699; WNT Aanv.] (nnl. ook nog infuus 'aftreksel van kruiden' [1909; WNT Aanv.]). Daarnaast nnl. infusie 'het toedienen van een vloeistof in de aderen' in de overbrenging of infusie van vreemde stoffen in het bloed [1790; WNT], 'langzame inspuiting van een vloeistof in een bloedvat' [1961; van Dale], infuus 'een op deze wijze toe te dienen vloeistof' in er werd infuus in zijn been gegeven [1967; WNT Aanv.], infuus 'apparatuur die voor de toediening van een infuus zorgt', met name in de uitdrukking aan het infuus liggen [2000; Parool].
Infuus en infusie gaan terug op Latijn īnfūsiō 'het ingieten', afleiding van infundere 'ingieten, inschenken', gevormd uit in- 3 'in-' en fundere 'gieten', verwant met gieten. De vorm infuus is relatief jong en is misschien ontstaan onder invloed van de Duitse nevenvorm Infus 'aftreksel'.
De betekenis 'aftreksel' ontstond in het medisch Neolatijn van de 16e eeuw en later, waaruit naast Nederlands infusie ook bijv. Frans infusion, Engels infusion, Duits Infusion. De techniek van het druppelsgewijs toedienen van een infuus kwam pas in het begin van de 20e eeuw tot ontwikkeling; in deze betekenis ook Duits Infusion (spreektalig Tropf) en Engels infusion (spreektalig drip). Het Frans heeft perfusion 'infuus' [1912; Rey] op grond van Neolatijn perfusio, letterlijk 'het doorgieten, doordrenken'; het voorvoegsel per- benadrukt het voortduren van het druppelen.
Het NN heeft in de spreektaal geen ander woord dan infuus, in het BN is het infuus echter beter bekend als baxter.
245.   ingenieur zn. 'wetenschappelijk gevormd technicus'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, leenbetekenis
Vnnl. ingenieur 'ontwerper en bouwer van oorlogstuig en vestingwerken' [1599; WNT], "bolwercker" [1650; Hofman]; nnl. ingenieur 'genie-officier, militair die deskundig is in de wapentechniek' [1814; WNT], burgerlijk ingenieur 'wetenschappelijk gevormd technicus' [1842; WNT], weer verkort tot ingenieur 'id.' [1898; WNT].
Ontleend aan Frans ingénieur 'ontwerper en bouwer van oorlogstuig en vestingwerken' [1537-40; Rey], later ook 'technisch en wetenschappelijk ontwerper' [17e eeuw; Rey], een nieuwvorming op basis van het zn. engin in de betekenis 'oorlogstuig' [1155; Rey], van Latijn ingenium 'slimme vondst', zie ingenieus, en met een aan dat Latijnse woord aangepaste spelling. Eerder bestond al Oudfrans ingeigneur 'wapenbouwer' [ca. 1155; Rey]. Zie ook genie 1.
Oorspr. was ingenieur alleen een militaire functienaam. De burgerlijke betekenis van ingenieur ontstond in de 19e eeuw. Gezien de voorsprong van Engeland in de industriële revolutie is hier wrsch. sprake van betekenisontlening aan Engels engineer. Aanvankelijk stond er in deze betekenis altijd een bn. voor: burgerlijk ingenieur of civiel ingenieur, of explicieter bouwkundig ingenieur, werktuigkundig ingenieur, etc.
Het woord vernufteling, dat regelmatig te horen is in discussies over purismen, is een bedenksel van P.C. Hooft in zijn Nederlandsche Historien (1642), maar is in het Nederlandse taalgebied nooit algemeen gebruikelijk geweest.
246.   inseminatie zn. 'bevruchting'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Nnl. eerst het bijbehorende werkwoord insemineren in de teef kunstmatig te insemineeren [1940; WNT Aanv.], dan kunstmatige inseminatie 'bevruchting langs niet-natuurlijke weg' [1952; WNT Aanv.].
Internationaal neologisme op basis van het Latijnse werkwoord īnsēmināre 'inzaaien, vruchtbaar maken', gevormd uit in- 3 'in-' en sēmināre 'bezaaien, bevruchten', een afleiding van sēmen 'zaad, kiem', verwant met zaad.
Het woord bestond in verschillende Europese talen al enkele eeuwen, in de Latijnse betekenis 'het inzaaien'. De nieuwe betekenis, ook bijv. Engels insemination [1860; OED], Frans insémination [voor 1931; Rey], had eerst uitsluitend betrekking op de kunstmatige bevruchting van dieren, sinds de jaren 1930 ook op die van mensen. De toevoeging kunstmatig, waarmee het woord inseminatie meestal voorkomt [1952; Koenen] (K.I.), is dan ook eigenlijk tautologisch.
247.   insuline zn. 'hormoon uit de alvleesklier'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. insuline [1924; Gabler].
Internationaal wetenschappelijk neologisme, gevormd op basis van Latijn īnsula 'eiland', zie isoleren, en het achtervoegsel -ine, dat in de scheikunde productief is bij het vormen van stofnamen, zie bijv. adrenaline. Aanleiding voor deze naam zijn de groepjes cellen in de alvleesklier die dit hormoon afscheiden en in de anatomie bekendstaan als de eilandjes van Langerhans, naar de Duitse ontdekker ervan, Paul Langerhans (1847-1888).
De naam insuline werd voorgesteld door de Franse fysioloog J. de Meyer in 1909 voor het toen nog hypothetische hormoon. Onafhankelijk daarvan gaven de Canadese ontdekkers van insuline en Nobelprijswinnaars F.G. Banting c.s. het in 1922 dezelfde naam (Engels insulin).
248.   inteelt zn. 'voortplanting uit een verbintenis van verwanten'
categorie:
geleed woord, geleerde schepping, leenvertaling
Nnl. inteelt [1887; WNT staartmensch].
Wetenschappelijk neologisme, gevormd uit in en teelt 'kweek, het voortbrengen van nageslacht', als leenvertaling van Duits Inzucht 'inteelt' [1853; Grimm] of Engels in-breeding 'id.' [1842; OED].
249.   integraal 1 zn. '(wiskunde) functie die een gegeven functie als afgeleide heeft'
categorie:
geleed woord, leenwoord, bedenker bekend, geleerde schepping
Nnl. eerst in de samenstelling Integraal-Rekening 'bepaalde rekenwijze in de wiskunde' [1740; WNT], dan integraal [1773; WNT reek I], de integraalen toond men aan met de letter S voor aan te stellen [1775; WNT].
Verkorting van integraalrekening, dat een leenvertaling is van Neolatijn calculus integralis, waarin integralis een afleiding is van Latijn integer 'geheel', zie integer; voor calculus 'berekening, rekenmethode' zie calculeren.
De Latijnse term werd in 1690 gemunt door een van de pioniers van de integraalrekening, de Zwitserse wiskundige Jakob Bernoulli (1654-1705). Eerder al pleitte de Duitse wiskundige Gottfried Wilhelm Leibniz (1646-1716) voor de term calculus summatorius 'de rekenkunde van de totalen'. Ze stemden uiteindelijk in met het compromis om Bernoulli's term te gebruiken en Leibniz' symbool, een langgerekte S. In zekere zin is integraalrekening het berekenen van totalen, wat de Latijnse naamgeving verklaart.
integreren 1 ww. 'berekenen van een integraal'. Nnl. integreeren [1775; WNT]. Terugvorming bij het zn. integraal naar het model van klassiek Latijn integrāre, afleiding van integer.
250.   integraal 2 bn. 'volledig, een geheel uitmakend'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Nnl. integraal 'geheel, volkomen' [1777; Meijer], integrale schuld 'de volledige schuld' [1814; WNT].
Ontleend aan Frans intégral 'id.' [1640; Rey], geleerde afleiding van Latijn integer 'geheel', zie integer.

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven