|
1. |
liefde zn. 'genegenheid' categorie: geleed woord Mnl. lieuede 'genegenheid' [1291-1300; VMNW], vrouwen, maechden, die ye na rechter liefde yaechden 'vrouwen, meisjes die ooit naar echte liefde streefden' [1470-90; MNW-R]. Afleiding van lief 'bemind' met hetzelfde achtervoegsel als in diepte. Bij dit woord is de oude -d- van het achtervoegsel bewaard gebleven. Mnd. levede, lefde; mhd. liebde (nhd. Liebde); ofri. liāfte (nfri. leafde); < pgm. *leub-idō- 'genegenheid'. Daarnaast met een ander achtervoegsel pgm. *leub-ī(n)- 'id.', waaruit: mnl. lieve; mnd. leve; ohd. liubi (nhd. Liebe). Fries: leafde
|
naar boven
|