1.   liebaard zn. 'heraldische leeuw'
categorie:
leenwoord
Mnl. libard, liebard 'leeuw' in worpene in eenen pit vul liebarde 'wierpen hem (Daniƫl) in een kuil vol leeuwen' [1285; VMNW], 'luipaard' in alrehande wilden dieren, ja wolven, leeuwen, liebaerden [1340-60; MNW], 'leeuw' in lupaerde, beren, linxen ende libaerde [1350-1400; MNW]; vnnl. liebaert 'leeuw' [1582; WNT mier]; nnl. liebaart 'leeuw als heraldisch teken' [1803; WNT], libaard 'id.' [1837; WNT].
Ontleend aan vulgair Latijn leobardus, ontwikkeld uit Laatlatijn leopardus 'luipaard', zie luipaard.
In het Middelnederlands kon liebaard zowel 'leeuw' als 'luipaard' aanduiden. Als liebaert en lupaert samen in een tekst voorkomen, betekenen ze 'leeuw' resp. 'luipaard'.
Liebaard is oorspr. een Zuid-Nederlands woord. In het noorden bleef het zeldzaam; vanaf de Romantiek (begin 19e eeuw) is het woord als heraldieke term in gebruik.
Fries: -


  naar boven