1.   lichtekooi zn. 'vrouw van lichte zeden'
categorie:
geleed woord
Mnl. eerst in de bijnaam van Jacob Gerytz. Lichtekoey [1474; Van der Meulen 1942b]; vnnl. naijsters, spinsters, ... sijn een deel lichte koeijen 'naaisters en spinsters zijn een stelletje hoeren' [ca. 1560; Erné 1934, 15], een hoerken off een licht coyken [ca. 1579; Erné 1934, noot 508], as hy droncken is, loopt hy stracks by de lichte koyen [1613; WNT dronken], lichte koyen en vogels van deux-aes 'hoeren en schooiers' [1657; WNT deux], lichtekoois en fielen 'hoeren en schurken' [1662; WNT].
Op grond van de huidige betekenis, die vanaf de 16e eeuw voorkomt, lijkt het woord gevormd uit het bn. licht 2 'niet zwaar', hier vooral 'lichtzinnig, onbetrouwbaar van zeden', en het zn. kooi. Het woord kooi zou dan via 'vrouwelijk geslachtsdeel', zoals in Middelnederlands ghy syt veel te heet in u coye [1485-86, kopie 1550-1600; Erné 1934, noot 508], metaforisch voor 'hoerige vrouw' zijn gebruikt, bijv. in vnnl. ghy lichte clickoykens [1562; WNT klakkooi], klicker-koyen [1623; WNT klikkeren], waarin klicken wrsch. 'wippen' betekent, en wipkoyen [1677; WNT wippen]. Hoewel kooi als simplex in de betekenis 'hoerige vrouw' niet is geattesteerd, geldt dat wel voor het synoniem kevie 'kooi', dat in het Middelnederlands verschijnt als kivie 'keukenmeid' [14e eeuw; MNW] met daarvan afgeleid Middelnederlands kevese 'bijzit, concubine' (ook Duits Kebse). De veronderstelling dat kooi via 'vrouwelijk geslachtsdeel' 'hoer' is gaan betekenen, vindt ook steun in de context van het citaat uit 1560, een klucht waarin enige regels eerder de tekst houtsaegers sijn eendeel lichte vogels voorkomt: vogel was een bekende metafoor voor 'mannelijk lid' en 'man' en zie ook het citaat uit 1657.
Als aanduiding voor een mannelijk persoon is het woord zeer zeldzaam, maar wel het vroegst geattesteerd. Daarom gaat men ook wel uit van een uitdrukking zijn kooi lichten 'zijn achterste optillen', met kooi 'billen' als nevenvorm en -betekenis van koon 'wang' (Heeroma 1942 en 1944). Hieruit zou dan de huidige betekenis zijn ontwikkeld. Zowel kooi 'billen' als de genoemde uitdrukking zijn echter weinig frequent en in de 17e eeuw reeds verouderd. Ook de spelling van lichtekooi als twee woorden in de meerderheid van de attestaties tot en met de 17e eeuw pleit tegen een interpretatie van licht- als werkwoordstam. In alle attestaties van lichtekooi voor een man, waarvan er hierboven slechts één is genoemd, wordt slechts één specifieke persoon bedoeld, die volgens de context in een kwaad daglicht staat. Daar kan lichtekooi steeds worden verklaard als sterk pejoratieve toepassing van het bestaande lichtekooi 'hoer'.
Voor een overzicht van nog enkele andere in het verleden voorgestelde etymologische verklaringen van dit woord, en de verwerping ervan, zie Buser (1858).
Literatuur: T.H. Buser (1858), 'Proeven van woordverklaring: Lichtekooi', in: De Taalgids 1, 43-48; B.H. Erné (1934), Twee zestiende-eeuwse Spelen van de Hel, Groningen, 1-19, i.h.b. noot 508; K. Heeroma (1942), 'Etymologische aantekeningen: Lichtekooi', in: TNTL 61, 81-117, hier 98-99; K. Heeroma (1944), 'Bij kooi < koon', in: TNTL 63, 214; J.E. Dupont (1950), 'Taalkaarten en homonymie', in: Album L. Grootaers, Leuven, 81-93, hier 89
Fries: -


  naar boven