1.   arctisch bn. 'bij de noordpool behorend'
categorie:
leenwoord
Nnl. Arctische Polaar-Cirkel 'Noordpoolcirkel' [1740; WNT Supp.]. Eerder al de Pole Arctike 'de Noordpool' [1612; WNT zeeuwsch].
Via Duits arktisch en Latijn arcticus 'noordelijk' ontleend aan Grieks arktikós, afleiding van árktos 'beer', metonymisch ook 'Grote Beer (het sterrenbeeld)' en daardoor 'het Noorden'. Hierbij ook het zn. Latijn Arctis 'gebied om de Noordpool'.
Grieks árktos is verwant met: Latijn ursus; Sanskrit ṛkṣa-; Avestisch arša-; Middeliers art; Hittitisch hartagga-; alle met betekenis 'beer'. In het Germaans (zie beer 1), Baltisch en Slavisch zijn voor deze algemeen Indo-Europese benaming van dit dier andere woorden in de plaats gekomen c.q. overgenomen van een voor-Indo-Europese taal.
antarctisch bn. 'bij de zuidpool behorend'. Nnl. Antarctische Polaar-Cirkel 'Zuidpoolcirkel' [1740; WNT Supp.]. Dezelfde herkomstlijn als bij arctisch, maar met toevoeging van het Griekse voorvoegsel anti- 'tegen-'.
Fries: arktysk◆antarktysk


  naar boven