1.   liefhebben ww. 'beminnen, houden van'
categorie:
geleed woord
Mnl. lief hebben 'beminnen, houden van' in blantseflvr ... die hatte her lief 'Blanchefloer, die beminde hij' [1201-25; CG II], hi die gras lief euet 'hij die van gras houdt' [1287; CG II], liefhebben 'beminnen' [1477; Teuth.].
Samenstelling van lief en het werkwoord hebben in de betekenis 'houden (voor), bezitten, koesteren (als)'.
liefhebber zn. 'iemand die houdt van iets; geïnteresseerde; amateur'. Mnl. liefhebber 'minnaar' in hoe onse liefhebber gemint hevet 'hoezeer onze minnaar (hier: Christus) liefgehad heeft' [1400-50; MNW], hoor stadige liefhebbers 'haar standvastige minnaars' [1458; MNW openlike]; vnnl. liefhebber des gelts, ..., der kunsten, des sangs, des vredes 'liefhebber van geld, kunsten, zang, vrede' [1573; Thes.], liefhebbers van ... wijn [1685; WNT]; nnl. liefhebbers 'amateurs, niet-professionals' [1800; WNT], 'geïnteresseerde, iemand die belang stelt in een bepaald ambt of bepaald waardigheid' in er zullen liefhebbers genoeg zijn voor dit baantje [1831; WNT]. Afleiding van liefhebben met het achtervoegsel -er, zie -aar.
Fries: leafhawwe ◆ leafhawwer


  naar boven