1.   knikken 1 ww. 'het hoofd op en neer bewegen'
categorie:
intensiefvorming of frequentatief
Mnl. daer si geknikt in beden lach 'toen zij gebogen (d.i. geknield) in gebed lag' [1265-70; VMNW], hi ... knicte thoet 'hij knikte het hoofd' [1300-50; MNW-R], knickede hy metten hoved 'knikte hij met zijn hoofd' [1415-35; MNW-R].
Gezien de vroege attestatie waarschijnlijk niet hetzelfde woord als knikken 2, maar een nevenvorm van het meer gebruikelijke werkwoord mnl. nicken 'zich buigen', zoals in beneuen haren knin hi leide desine, ende es also genikket 'hij plaatste zijn knieƫn naast de hare en is zo neergeknield' [1265-70; VMNW], vnnl. metten hoofde nicken 'met het hoofd knikken' [1573; Thes.]. Mnl. nicken is een intensiefvorming bij de stam van het werkwoord nijgen 'buigen'.
Mnd. nicken 'neerbuigen (het hoofd, de ogen)'; mhd. nicken 'id.' (mhd. nicken). De anlaut in deze woorden gaat terug op pgm. *hn-.
Fries: knikke


  naar boven