1.   reilen ww. 'zijn gang gaan'
categorie:
erfwoord, volksetymologie
Vnnl. Een schip soe alst ryedt ende seylt 'een schip zoals het (voor anker) rijdt en zoals het (op zee) zeilt', overdrachtelijk 'een schip met al zijn toebehoren' [ca. 1565; WNT rijden I], zoals het reilt en zeilt 'in de werkelijke toestand van dat moment' in Hy telden hem voor dit beest, zo als 't reilde en zeilde, tien rijksdaalders aan geld [1698; WNT]; nnl. de zaak, zo als zy reilt en zeilt 'de zaak zoals die er nu voorstaat' [1789; WNT], laten reilen en zeilen 'op zijn beloop laten' in Hij ... liet zijn uitgestrekte rijk maar reilen en zeilen [1802; WNT], reilen en zeilen 'zijn gang gaan, gebeuren' in alles wat in deze buurt reilt en zeilt [1914; WNT].
Reilen in de uitdrukking reilen en zeilen is door volksetymologische rijmdwang ontstaan uit ouder rijden in de betekenis 'op en neer bewegen van een schip voor anker' (zie ook rijtuig). Zoals het rijdt en zeilt betekende 'onder alle omstandigheden'; bij overdracht kon het ook gezegd worden van andere dingen dan schepen, van levende wezens, enz. Mogelijk heeft deze uitbreiding van context heeft ertoe bijgedragen dat rijden van vorm kon veranderen. De uitdrukking is daarna ook enigszins van betekenis veranderd: reilen en zeilen betreft niet meer zozeer de toestand waarin iets verkeert, als wel de gebeurtenissen die plaatsvinden.
Literatuur: Philippa 2000b, 218
Fries: -


  naar boven