1.   regeren ww. 'besturen'
categorie:
leenwoord
Mnl. regieren, regeren 'besturen, het bewind voeren over, onder zijn hoede hebben' in elc prinse die sal ... sijn rike regeren ende sine liede 'iedere vorst dient het bewind te voeren over zijn rijk en over zijn onderdanen' [1315-35; MNW-R], haer ontfaermere salse regieren 'hun ontfermer zal ze onder zijn hoede nemen' [1348; MNW-P], 'richten, sturen, de weg wijzen, leiden' in die hem selven wijs sijn, die laten hem selden ... regieren van ander menschen 'zij die zelf wijs zijn, laten zich zelden door andere mensen sturen' [1430-50; MNW-P]; vnnl. regeren 'besturen, beheren, in bedwang houden' [1599; Kil.].
In de meest gewone Middelnederlandse vorm regieren ontleend aan (thans in deze betekenis verouderd) Frans régir 'leiden, besturen' [1234; TLF], dat zelf een geleerde ontlening is aan Latijn regere 'richten, leiden, sturen, afbakenen', verwant met recht 1. Zie ook regel, regime, regiment. De aanvankelijk minder frequente vorm regeren is rechtstreeks ontleend aan Latijn regere.
Voor de Statenvertaling van de Bijbel werd de vorm regeren gekozen; in de tweede helft van de 17e eeuw is regieren daarna verdwenen (WNT).
Fries: regearje


  naar boven