1.   willekeur zn. 'eigenzinnigheid, grilligheid'
Mnl. wil(le)core 'wilsbesluit, goedkeuring' in met den palen die ghesetd sijn met onsen wille core 'met de palen die geplaatst zijn met onze goedkeuring', met ghemeire wilcore 'met algemene goedkeuring' [beide 1287; VMNW], vry wille, vryheit des willen of wilkoer 'goedkeuring, besluit' [1477; Teuth.]; vnnl. willekeur ook 'mogelijkheid om vrij te kiezen' in De menschen hebben willekeure om wel of qualijc te leven '... om goed of slecht te leven' [1586; iWNT], 'grilligheid, wispelturigheid' in Der Minnen wille-keuren 'de grilligheden van de liefde' [1610-19; iWNT]; nnl. ook 'eigenzinnigheid' in Ingevalle de schipper ... tot zyn eygen willekeur volharde over te gaan 'indien de schipper in zijn eigenzinnigheid zou volharden' [1765; iWNT], willekeur ... van dat Gouvernement [1830; iWNT].
Samenstelling van wil, zie willen, en keur in de oorspr. betekenissen 'keuze, het kiezen'.
De oorspronkelijke betekenis was 'de (vrije) keuze van de wil', d.w.z. 'goedkeuring, wilsbesluit'. Dit blijkt duidelijk uit de oudste attestatie, waar geen sprake is van een samenstelling, maar nog slechts van een syntactische verbinding: in met onsen wille core 'met de keuze van onze wil' staat onsen wille in de genitief.
Parallel aan de betekenisontwikkeling van het simplex keur ontstonden hieruit in het Middelnederlands bij uitbreiding betekenissen als 'verordening, schuldverklaring, verdrag', die in het Nieuwnederlands alle verouderd zijn. Later ontstonden uit de oorspr. betekenis de huidige betekenissen 'grilligheid' en 'eigenzinnigheid' (met betrekking tot machthebbers, bestuurders e.d.), die meestal negatief bedoeld worden, met bijgedachte aan onbillijkheid of onrechtvaardigheid.
Fries: -


  naar boven