1.   wikkelen ww. 'inrollen'
Vnnl. om eenighe kremerye daer inne te wickelen 'om wat kleine winkelwaren daarin te wikkelen' [1567; iWNT]; nnl. ... zich wikkelt in den stryd 'zich mengt in de strijd' [ca. 1720; iWNT].
Wrsch. ontleend aan mhd./nhd. wickeln 'inrollen, windend samenrollen'. Dat is een afleiding bij het zn. Wickel < Oudhoogduits wickilī(n) 'afgewogen hoeveelheid wol', een verkleinwoord bij de wortel van wiek.
wikkel zn. 'datgene waarin iets wordt gewikkeld, of datgene dat (op)gerold is'. Nnl. wikkel 'zwachtel, windsel' [1834; Bilderdijk], wikkels 'op spoelen gerolde wol' [1878; iWNT watten I], wikkel 'gerolde tabak voor sigaar' [1898; iWNT], 'lap stof die ergens omheen gewonden wordt' [1921; iWNT]. Afleiding van wikkelen. ◆ ontwikkelen ww. 'tot wasdom brengen, doen ontstaan'. Vnnl. ontwikkelen 'loswikkelen' in daer uyt ghy u selven niet sult weten te ontwickelen [1637; Statenbijbel, Jesaja 47:11, noot 36], 'tot wasdom komen, uitgroeien' in Het ongeächte zaad ... 't Ontwikkelt zich 'het onaanzienlijke zaad, het komt tot wasdom' [ca. 1646?; iWNT]. Gevormd met het voorvoegsel ont- bij wikkelen, vermoedelijk mede onder invloed van Latijn explicāre 'ontvouwen' en Frans évoluer 'draaien, zich ontwikkelen' ontstaan.
Fries: -


  naar boven