1.   wijs 2 bn. 'verstandig'
Onl. wīs 'verstandig' in einen wisen man 'een wijze man' [1151-1200; Reimbibel]; mnl. wijs in eine magit edele ende wis 'een edele en verstandige jonge vrouw' [1201-25; VMNW], wijs van sinne 'wijs van geest' [1276-1300; VMNW]; nnl. in de uitdrukking wijs worden uit 'kunnen begrijpen' als in Zo veel ik uit ... wys kan worden [1785; iWNT].
Os. wīs (mnd. wīs); ohd. wīs, wīsi (nhd. weise); ofri. wīs (nfri. wiis); oe. wīs (ne. wise); on. víss (nzw. vis); got. -weis; alle 'wijs, verstandig', < pgm. *wīsa- 'wijs, verstandig'.
Behoort bij de wortel pie. *ueid- 'zien' van weten. Het gaat of om een perfectumvorm pie. *ueid-to- die met Primärberührung tot pgm. *weissa- en met monoftongering en vereenvoudiging van de medeklinker tot pgm. *wīsa- werd, of om een -s-afleiding bij dezelfde wortel, pie. *ueid-so-, die zich door assimilatie op dezelfde manier tot pgm. *wīsa- ontwikkelde.
wijselijk bw. 'met wijs inzicht'. Onl. wīslīko 'verstandig', in de spelling uuislico 'id.' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. wisleke 'op verstandige wijze' [1240; Bern.], wijslec 'id.' [1315-35; MNW-P], wijslijc 'id.' [1340-60; MNW-R], wijsselijc 'id.' [1390-1410; MNW-R]; vnnl. wijselic als uitdrukking dat de spreker iets verstandig vindt in ... wijselic afghedaen ende op de turre verborghen '(altaarstukken werden) wijselijk weggehaald en in de toren verborgen' [1566; WNT]. Afleiding van het bn. wijs met het bijwoordelijke achtervoegsel -lijk en een epenthetisch e.
Fries: wiiswyslik


  naar boven