1.   vampier zn. 'bloedzuigend wezen'
Nnl. in Ik sloop de Lyken uit hun vaale grascieraaden; 'k Ben een Vampire [1780; Weyerman], vampire "volgens een bijgeloovig gevoelen, een afgestorvene, die uit zijn graf opstaat, menschen en vee aanvalt, en, door uitzuiging van het bloed, doet sterven" [1824; Weiland], vampier [1835; Picarta], ook 'verleidelijke vrouw, femme fatale' [1930; WNT].
Ontleend aan Duits Vampir 'vampier', dat zelf een Slavisch leenwoord is, maar waarvan onduidelijk is uit welke Slavische brontaal het afkomstig is en wat de verdere etymologie is. Ook over de (Proto-)Slavische grondvorm bestaat verschil van mening; deze zou o.a. *ǫpyrĭ, *ǫpirĭ of vŭpěrŭ kunnen luiden. De eerste lettergreep bevatte vroeger wrsch. een genasaliseerde klinker; deze klinkers zijn in het Noordwest-Slavisch, d.w.z. in het Pools en het uitgestorven Polabisch, het langst bewaard gebleven. Vandaar dat sommigen voor Duits Vampir ontlening aan een van deze twee talen aannemen (het huidige Pools heeft het Oost-Slavisch leenwoord upiór, en zie onder). Maar omdat het belangrijkste verspreidingsgebied van vampiermythen eeuwenlang Zuidoost-Europa was, wordt gewoonlijk Servo-Kroatisch vàmpīr beschouwd als bronwoord voor het Duits. Hierin is de -m- niet oorspronkelijk, maar later als epenthetische klank ontstaan (zoals in Nederlands kamperfoelie).
Voor het Slavische woord, dat voor het eerst is geattesteerd in een Oudrussische tekst uit de 11e eeuw, zijn diverse intern-Slavische etymologieën voorgesteld, maar velen nemen ontlening aan uit een Turkse taal.
De West-Europese vormen raakten vanaf de 18e eeuw algemeen bekend, doordat de vampier een geliefde literaire figuur werd. Onder invloed van de West-Europese literatuur hebben sommige Slavische talen het woord teruggeleend in een vorm met vamp-, bijv. Russisch vampír (naast upýr'), Pools wampir (naast upiór), Tsjechisch vampýr (naast upír), Bulgaars vampir (naast văpir).
Een in de 18e eeuw ontdekte bloedzuigende vleermuizensoort werd ook vampier [1778; WNT] genoemd (ontleend uit het Frans vampire 'id.' [1763; Rey]).
vamp zn. 'femme fatale'. Nnl. vamp 'id.' [1932; WNT]. Ontleend aan Engels vamp 'id.' [voor 1911; OED], een verkorting van vampire 'vampier'.
Literatuur: J.C. Weyerman (1780), Het oog in 't zeil, in vijftig geestige vertoogen, Leyden, 256; K. Stachowski (2005), 'Wampir na rozdrożach. Etymologia wyrazu upiór - wampir w językach słowiańskich', in: Rocznik Slawistyczny, 55, 73-92
Fries: fampiervamp


  naar boven