1.   krijsen ww. 'doordringend schreeuwen'
categorie:
klankwoord
Mnl. crischen 'schel schreeuwen' in van bome te boeme ulieget ende springet ende crischet ende garrelt mer dant singet '(de gaai) vliegt van boom tot boom en springt en krijst en roept meer dan hij zingt' [1287; VMNW]; vnnl. crijsschen 'schreeuwen' [1562; Naembouck].
Wrsch. een variant van krijten 'schreeuwen, gillen', dat mogelijk teruggaat op een klanknabootsend woord *kri-, zie ook krekel.
Mnd. krischen, krisken 'krijsen, brullen'; mhd. (alleen Middenduits) krîschen 'krijsen' (nhd. kreischen); nfri. krieze 'knarsen, knerpen'. In het West-Vlaams is de betekenis verzwakt tot 'huilen'.
Fries: krieze 'knarsen, knerpen'


  naar boven