1.   bijkans bw. 'bijna, nagenoeg'
categorie:
geleed woord
Mnl. bicans 'bijna, bijkans' [1432-68; MNW], bicant [ca. 1440; MNW]; vnnl. bijkants [1599; Kil.].
Gevormd uit bij 1 met òf het zn. kant met achtervoegsel -s, of het zn. kans.
Mnd. bekans, bikanse, bikant(es) 'ongeveer, bijna'; nfri. bykâns.
Nog in het Vroegnieuwnederlands vindt men naast elkaar de vormen bycant, bykant en bycans (WNT). De uitdrukking zou oorspr. bi kant luiden en in de loop van de tijd een bijwoordelijke uitgang -s hebben gekregen. Volgens het WNT is de eigenlijke betekenis 'bij het kantje af', wat minder wrsch. lijkt; de oorspr. betekenis is eerder 'grof geschat' of iets dergelijks. Er zou ook sprake kunnen zijn van een uitdrukking *bij kans, gezien mnl. bicans en ook mnd. bekans, bi kanse 'misschien, ongeveer', (bijv. in duerende bekans een jar lanck 'gedurende bijna een jaar lang' [1500-50]).
In de standaardtaal is het accent op de eerste lettergreep komen te liggen. Dialectisch bleef het oorspr. accent bewaard, waardoor uit bykant de vorm bekant kon ontstaan.
Literatuur: Philippa 1992b
Fries: bykâns


  naar boven