1.   jennen ww. 'plagen, treiteren'
categorie:
leenwoord
Nnl. jennen 'treiteren' [1937; Gabbertaal], hij ... trachtte zelfs de kat te jennen [1948; WNT Aanv.].
Oorspr. een Bargoens woord, waarvan de herkomst onbekend is. Men vermoedt (Endt 1974, EDale) dat jennen oorspr. hetzelfde woord is als jonen 'bedriegen' [1563; Moormann]. Hiervoor spreekt het feit dat een specifieke betekenis van jonen, althans van het afgeleide zn. joner 'iemand die met een verkoper samenspant door zich voor te doen als zeer geïnteresseerde koper' [1906; Boeventaal], ook vermeld wordt bij jenner in Gabbertaal [1937]. De klankovereenkomst is echter wrsch. slechts toeval; jonen komt nergens voor in de betekenis 'plagen, treiteren', en jennen niet in de betekenis 'bedriegen': zelfs als jonen en jennen dezelfde herkomst mochten hebben, worden ze al in het begin van de 20e eeuw als twee verschillende woorden beschouwd.


  naar boven