1.   barrel zn. 'duig, rommel'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Nnl. met de barrels laten zitten 'met de rommel laten zitten, in de steek laten' [1895; WNT Aanv.], barrel (gewest.) 'afval, uitschot (van rijstpellerijen)' [1914; Dale], aan barrelen 'kapot' [1937; WNT Aanv.], barrel 'duig' [1950; Dale].
Misschien via het Bargoens uit de West-Friese uitdrukking an barrel, ean barrels 'in barrels, in stukken', van barrel 'minderwaardig persoon, dier of ding' of via de associatie in duigen vallen ontleend aan Engels barrel 'vat' [1305] < Oudfrans baril [12e eeuw] < middeleeuws Latijn barila, barillus, baurilis 'vaatje' [9e eeuw], een woord van onbekende oorsprong.
In het West-Fries is barrel een Fries substraatwoord: Fries oan barrels 'in stukken', barrelje 'verwaarlozen'.
Fries: barrel


  naar boven