1.   linde zn. 'loofboom (geslacht Tilia)'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Onl. linda, wrsch. al in de plaatsnamen Linthusen (ligging onbekend, mogelijk in Nederland) [996, kopie 1480; Künzel] en Lindescote 'Linschoten (Utrecht)' [1172; Künzel]; mnl. linde 'lindeboom' [1240; Bern.].
Os. lindia; ohd. linta (nhd. Linde); oe. lind(e) (ne. linden); on. lind (nzw. lind); < pgm. *lind(j)ō- 'linde'.
Verdere herkomst onzeker. Er wordt verband aangenomen met Slavische vormen als Russisch dial. lut '(linde)schors', lut'e 'jong lindebos geschikt om schors te winnen', Pools łęt 'van een plant'; < Proto-Slavisch *lǫtu 'linde' < pie. *lont-, terwijl de Germaanse vormen wijzen op pie. *lent-. Dit moeten dan ablautende vormen zijn.
Als men ervan uitgaat, dat de linde is genoemd naar het zachte hout of de buigzame schors, dan bestaat er mogelijk verband met pie. *lenti- (IEW 677), waaruit pgm. *linþi- 'soepel, zacht'; hierbij behoren woorden als ohd. lind(i) 'mild, zacht' (nhd. (ge)linde), os. līđi en oe. līþe.
Fries: line(beam)


  naar boven