1.   -ing achterv. dat abstracte zn. vormt bij ww.
categorie:
waarschijnlijk erfwoord
Onl. -inga en onder Hoogduitse invloed ook wel -unga: in fīringa 'viering', furi-settinga 'voornemen', hatinga 'haat', offringa 'offer', bivunga 'beving', predigunga 'preek', wonunga 'woning' [alle 10e eeuw; W.Ps.], warninga 'waarschuwing', manunga 'vermaning', etc. [alle ca. 1100; Will.]; mnl. uitsluitend -ing.
Os. -unga (mnd. -inge); ohd. -unga (nhd. -ung); ofri. -inge, -unge (nfri. -ing); oe. -ing, -ung (ne. -ing); on. -ing, -ung (nzw. -ing, -ung); < pgm. *-inga-, *unga-. De variatie -ing/-ung is zeer on-Indo-Europees.
Dit achtervoegsel is lange tijd productief geweest in het vormen van zelfstandige naamwoorden die een handeling of een werking aanduiden. Veel van deze afleidingen hebben bij overdracht een betekenisverandering ondergaan, bijv. beloning 'het belonen' > 'het middel waarmee beloond wordt', voeding 'het voeden' > 'het middel waarmee gevoed wordt', bevolking 'het concrete resultaat van bevolken', kneuzing 'het resultaat van kneuzen', stalling 'plaats waar men kan stallen', zitting 'plaats waar men kan zitten'. Soms is er betekenisonderscheid met andere afleidingen, bijv. deelneming naast deelname (zie deelnemen).
Tegenwoordig is -ing minder productief, en ontleningen aan Engelse woorden met ditzelfde achtervoegsel -ing worden meestal vervangen door vormen op -en, bijv. karting wordt (het) karten, joyriding wordt (het) joyrijden. Wel ingeburgerd is een woord als timing. Pseudo-Engelse woorden als camping, dancing en smoking hebben een eigen ingang in dit woordenboek.
Literatuur: H.H. Munske (1964), Das Suffix -inga/-unga in den germanischen Sprachen: seine Erscheinungsweise, Funktion und Entwicklung dargestellt an den appellativen Ableitungen, Marburg; Schönfeld 1970, par. 170B


  naar boven