Gezocht op:
trefwoord: ""
en categorie: "betekenisverschil Belgi/Nederland"

81 tot 90 van 104

1 | 11 | 21 | 31 | 41 | 51 | 61 | 71 | 81 | 91 | 101

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >

Index:



palet
paling
palissade
paljas
pallet
palliatief
palm 1
palm 2
Palmpasen
pamflet

pan

pan-
panacee
pand 1
pand 2
pand 3
panda
pandoer
paneel
panel
paneren


81.   pan zn. 'kookvat; dakbedekking'
categorie:
leenwoord, betekenisverschil België/Nederland
Onl. pan- in de naam Pancoca 'pannenkoek' [1187; Debrabandere 2003]; mnl. panne 'pan, schaal' [1240; VMNW], die panne 'kom in landschap (veldnaam)' [1282; VMNW], pan '(kook)pan, dakpan' [1477; MNW].
Ontleend aan middeleeuws Latijn panna 'ketel' < klassiek Latijn patina 'pan, schotel', een ontlening aan Grieks patānē 'schotel'. In BN is een pan ondiep, en kookt men bijv. soep in een pot en niet in een pan.
Fries: panne
82.   passage zn. 'doorgang, overtocht; overdekte winkelstraat; deel van een tekst'
categorie:
leenwoord, betekenisverschil België/Nederland
Mnl. passage, passagie 'doorgang, plaats waar men overtocht heeft' in sochte die passaige 'zocht de doorwaadbare plaats' [1285; VMNW], 'toegangsweg' in de passaedse ende de muer van Iherusalem [1460-62; MNW-P], 'doortocht, pad' in doer die wildernisse een passage of enen wech [1479; MNW-P]; vnnl. passage, passagie 'kort bijeenbehorend gedeelte in een tekst' in inde wet ghesaeyt, in menich passage [1531; iWNT], 'reis, overtocht' in passage na de eijlanden de Capo Verde [1598; WNT], 'plaats van doortocht, smalle weg, pad of straat' in die Wegen ende Passagien daer 't selve Geschut ... marcheren sal 'de wegen en paden waar het geschut langs zal gaan' [1599; WNT]; nnl. passage ook 'overdekte winkelstraat' (NN) [1885; Versteeg].
Ontleend aan Frans passage 'deel van een tekst' [1176; TLF], eerder ook al 'oversteek per schip' [ca. 1165; TLF] en 'doortocht door de bergen' [ca. 1100; TLF], later ook 'overdekte straat' [1835; Rey], een afleiding van passer 'voorbijgaan', zie passeren. De betekenis 'deel van een tekst' moet ontstaan zijn voor tekstgedeeltes tussen twee specifieke punten in een tekst, letterlijk dus de overtocht tussen die punten.
De passage als verbindende winkelstraat is in de loop van de 19e eeuw ontstaan in Frankrijk.
Literatuur: C. Versteeg (1985), Passage 100 Jaar, 's-Gravenhage
Fries: passaazje
83.   patat zn. (BN) 'aardappel'; (NN) 'gefrituurde reepjes aardappel'
categorie:
leenwoord, samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking, betekenisverschil België/Nederland
Vnnl. pattates, pattatesen (mv.) 'zoete aardappelen' [1600; Delattre 1943], naast batate in West-Indiaensche wortelen ... Dese Bataten [1608; WNT batate], rijs, boontjes ... patattesen [1636; WNT pataat]; nnl. (BN) patate, patater 'aardappel' in pataters ... geplant [1762; WNT], aerd-appels of pataten [1809; WNT zetten], in de verbinding patates frites 'gefrituurde reepjes aardappel' in wafels ... en patates-frites van de wafelkraam [1890; Groene Amsterdammer], verkort tot (NN) patat 'gefrituurde aardappelen' in een zakje patat [1961; WNT Aanv. cola].
Ontleend aan Spaans patata, dat ontstaan is uit een vermenging van batata 'zoete aardappel' [1510; Friederici batata] en papa 'witte aardappel' [ca. 1540; Friederici papa], een leenwoord uit het Quechua, de Indiaanse taal van het rijk der Inca's in de Andes. Spaans batata is ontleend aan een der Indiaanse talen van het Caraïbisch gebied, wrsch. het Taino, een Arawakse taal die gesproken werd op de Bahama-eilanden, de grote Antillen (waaronder Cuba en Hispaniola) en een aantal van de kleine Antillen.
In de BN volkstaal is patate, patat het gewone woord voor 'aardappel'; de uit het Belgisch-Frans ontleende verbinding patates frites 'gefrituurde aardappelen', in Vlaamse dialecten uitgesproken als patat friet, wordt in het NN boven de grote rivieren verkort tot patat; zie ook friet.
De eerste "aardappel" die kort na 1492 uit West-Indië naar Spanje werd gebracht, was de bataat of zoete aardappel (Ipomoea batatas of Batatas eduli), in Suriname bekend als zoete patat. Deze plant met oranjekleurige wortelknollen was afkomstig van de Caraïbische eilanden. Rond 1530 maakten Spaanse ontdekkingsreizigers in de Andes kennis met de "witte" aardappel (Solanum tuberosum en Solanum montanum), in het Quechua papa geheten, een naam die in het Spaans werd ontleend en die de gewone aardappel op de Canarische eilanden en in alle Spaanssprekende landen van Midden- en Zuid-Amerika nog altijd draagt. In het Spaans en ook in andere talen werden batata en papa door elkaar gehaald, met resultaten als Spaans patata, Engels patato, potato en Zweeds potatis, alle '(gewone) aardappel'.
Literatuur: L. Grootaers (1926), 'Woordgeographische studiën II. De nederlandsche benamingen van den aardappel', in: LB 18, 89-93; Debrabandere 2000, 11-13
Fries: patat
84.   pil 1 zn. 'geneesmiddel, voorbehoedmiddel'; (NN) 'dokter'
categorie:
leenwoord, betekenisverschil België/Nederland
Mnl. pille 'bolletje geneeskrachtige stof' in dese pillen die de zieke sal houden onder sine tonge [1351; MNW-P], pillen also groet alse ene erwete [1351; MNW-P], maecter af pillekine 'maak er pilletjes van' [1351; MNW-P]; vnnl. pil, pille 'geneesmiddel', ook overdrachtelijk in een bitter pille 'iets onaangenaams' [1567; WNT], ook nog 'bolletje of balletje van niet-medicinale stof' in Pillen, platte Koekjes, Balletjes [1666; WNT plat III], Taback ... hiervan maeckense Pillen [1682; WNT]; nnl. pil ook 'iemand die met pillen omgaat, geneesheer, apotheker' in weergasche Pil 'jij dekselse pillendraaier' [1865; WNT], de pil, ik bedoel de scheepsdokter [1881; WNT], 'anticonceptiepil' in tegen alle reclame voor de pil [1964-65; Reinsma 1975], 'bolletje in sommige soorten textiel' [1976; Van Dale].
Ontleend aan middeleeuws Latijn pilla 'pil, balletje', nevenvorm van klassiek Latijn pilula 'balletje, bolletje, pil', het verkleinwoord van pila 'bol van stof, met haar gevulde bal', verwant met pilus 'haar, draadje', zie pool 2. De betekenis 'bolletje' is wrsch. sinds het Vroegnieuwnederlands blijven bestaan. Zie ook pil 2.
Bij de betekenis 'dokter, apotheker' heeft mogelijk ook een rol gespeeld dat een geleerde wel pil werd genoemd, als verkorting van pilleus, een verwijzing naar de pilleus quadratus, de vierkante vilten doctorshoed (Van Veen 1987).
Literatuur: P.A.F. van Veen (1987), Sprekende getuigen. Over de herkomst van onze woorden, Baarn
Fries: pil(le)
85.   piloot zn. 'bestuurder van een vliegtuig', (BN) 'autocoureur'
categorie:
leenwoord, betekenisverschil België/Nederland
Nnl. piloot 'bestuurder van een vliegtuig' in een vliegenier ... een ervaren piloot [1914; Groene Amsterdammer], 'autocoureur' in [een race] waaraan 112 piloten deelnamen [1977; De Clerck 1981].
Ontleend aan Frans pilote 'bestuurder van een vliegtuig' [1908; TLF], 'bestuurder van een motorvoertuig' [1903; TLF], eerder al 'bestuurder van een luchtballon' [1782; TLF], nog eerder 'leidsman, gids' [voor 1560; TLF] en 'bestuurder van een schip' [1339; TLF]. Frans pilote is ontleend aan Italiaans piloto, pilota 'stuurman' [14e eeuw; DELI], wrsch. ontwikkeld uit ouder pedoto, pedota, dat ontleend is aan middeleeuws Grieks *pēdṓtēs (toenmalige uitspraak /pidjotis/), een afleiding van Grieks pēdón 'stuurpeddel', verwant met poús (genitief podós), dat verwant is met voet.
Hetzelfde woord was al in het Middelnederlands ontleend in de betekenis 'bestuurder van een vaartuig' in stiermannen ende ... pyloten 'stuurlui en loodsen' [1488; MNW]; vnnl. piloot 'stuurman' en piloot, lootsman 'loods' [beide 1599; Kil.]; deze betekenissen, met enkele figuurlijke uitbreidingen, komen nog steeds voor in het WNT bij de ingang piloot (1923), waar de betekenis 'vliegenier' nog ontbreekt.
Fries: piloat
86.   piste zn. 'baan in circus; wielerbaan; skibaan'; (BN) 'voorstel, plan'
categorie:
leenwoord, betekenisverschil België/Nederland
Nnl. piste "... In de rijkunst, de hoefslag, dien een paard op den grond maakt" [1832; Weiland], piste 'spoor van paarden, van wild' [1847; Kramers], 'spoor van personen en dieren; renbaan' [1908; Baale], 'wielerbaan' in een moderne baan, een goede piste, onze wielersport waardig [1919; Groene Amsterdammer], 'skibaan' [1933; Groene Amsterdammer], 'circusbaan' [1921; Koenen], 'onderzoeksroute' in geen enkele piste levert een konkreet spoor op, 'voorstel, plan' in alle aanvaardbare pistes zullen worden onderzocht [beide 1998; Van der Wouden].
Meer dan eens ontleend aan Frans piste 'uitgezette route voor wedstrijd' [1869; TLF], eerder 'door paardensporen gemarkeerde baan in een manege' [1584; TLF], nog eerder 'spoor van een levend wezen' [1553; TLF]. Dit is ontleend aan Italiaans pista 'uitgezette baan op de circusvloer' [1550; Rey], eerder al pista 'voetspoor' [1440-70; DELI], variant van pesta 'pad gemarkeerd door sporen van dier of mens' [voor 1292; DELI], afleiding van pestare 'stampen, met de voet verpletteren' < Laatlatijn pistare 'id.', gevormd bij het verl.deelw. pistum van klassiek Latijn pīnsere 'slaan, stampen, verpletteren', zie pijl.
Het gebruik van piste in de betekenissen 'spoor, voorstel, plan, mogelijkheden' is in het BN wijdverbreid, de kranten(koppen) staan er vol van. Naast piste bestaat ook de samenstelling denkpiste 'voorstel, plan', zoals in voorzitter Guido Ravoet toonde zich alvast positief over de denkpiste van de minister [1998; Van der Wouden].
Fries: piste
87.   poetsen ww. 'schoonmaken, glanzend maken'
categorie:
leenwoord, betekenisverschil België/Nederland
Vnnl. eerst de vorm boetsen 'schoonmaken' [1562; Kil. repolio], dan poetsen, poesen 'schoonwrijven' in poesen en schoon maecken [1645; WNT]; nnl. poetsen 'schoonmaken' in het poetsen der nagelen [1716; WNT], 'insmeren en dan glazend maken' in de laarsjes waren versch gepoetst [1865; WNT], zijn geweer te poetsen [1875; WNT], 'schoonborstelen' in haar tanden ... gepoetst [1896; WNT].
Ontleend aan Duits putzen 'schoonmaken' [15e eeuw; Kluge], Vroegnieuwhoogduits ook butzen, waarvan de herkomst niet duidelijk is. Misschien is het ontleend aan Laatlatijn putare 'schoonmaken', afgeleid van putus 'schoon', zie puur; misschien is het een afleiding van Butzen, (dial.) Butze, variant Putz 'vuil, snot, kaarsvet aan kaarsenpit, enz.' en betekent het dus oorspr. 'snuiten, van vuil ontdoen, opknappen' (Pfeifer); het is ook mogelijk dat beide verklaringen juist zijn en dat het ontleende en het afgeleide woord zijn samengevallen in vorm en betekenis (Kluge). Butzen 'klokhuis, klonter, snot, enz.' [15e eeuw; Kluge], Butz 'klokhuis; klonter' is wrsch. hetzelfde woord als mnl. botte 'knop', zie bot 3, al is invloed van batzen 'kleven' en patzen 'kladden, vlekken' niet onmogelijk (Kluge).
Zowel In het BN als het NN betekent poetsen ook algemener '(het huis) schoonmaken'; in het BN is het in deze betekenis een formeler woord dan het gebruikelijke kuisen (Martin 2001, 728), zie kuis; in het NN is het in deze betekenis daarentegen een informeel woord, naast het formelere schoonmaken, zie schoon 1.
Fries: poetse
88.   pollepel zn. (NN) 'houten lepel', (BN) 'opscheplepel voor soep e.d.'
categorie:
geleed woord, betekenisverschil België/Nederland
Mnl. in de beroepsnaam 'lepelmaker' van Lammerecht Polleple [1336; Debrabandere 2003]. Vnnl. Twee houten pollepelen [1568; MNW], potlepel, pollepel 'grote lepel' [1573; Thes.].
Herkomst onduidelijk. De 16e-eeuwse vorm potlepel komt buiten de woordenboeken niet voor en is geen bewijs voor samenstelling uit pot 1 en lepel. Assimilatie van -tl- > -ll- is weliswaar niet onmogelijk, maar is in het Middelnederlands alleen voor Scolland in plaats van Schotland geattesteerd. Kiliaan noemt ook pol 'hoofd, kop' als mogelijke oorsprong van het eerste lid. Men moet daarom wrsch. denken aan een zn. pol 'rond hol voorwerp' dat met peul verwant is, zie bijv. pole, peule 'schil van peulvruchten' [1599; Kil.] en ook mnd. pol 'kop, punt; top van een boom'.
Wrsch. was een pollepel aanvankelijk een grote houten lepel met een rond, komvormig blad, voor gebruik bij het koken. Bij uitbreiding ontstond hieruit enerzijds de betekenis 'grote houten lepel, van welke vorm dan ook', die nu vooral in het NN voorkomt, en anderzijds 'lepel met een rond, komvormig blad, van welk materiaal dan ook', die vooral BN is. Dit laatstgenoemde voorwerp heet in het NN meestal soeplepel, een woord dat in het BN 'lepel om soep mee te eten' betekent en dus overeenkomt met NN eetlepel.
Fries: -
89.   pompelmoes zn. 'grote citrusvrucht (Citrus maxima)'
categorie:
geleed woord, betekenisverschil België/Nederland, etymologie van een woorddeel onbekend
Vnnl. pompelmoes 'grote citrusvrucht' in 750 stucx pompel moesen [1648; WNT], pompelmoesbomen [1661; WNT]; nnl. twee Pompelmoezen ... deze vrucht is van binnen root [1711; WNT].
Herkomst onduidelijk. Vaak is ervan uitgegaan dat pompelmoes ontleend is aan een woord in het Tamil, een Dravidische taal in Zuid-India, maar het omgekeerde moet het geval zijn: de vrucht werd, met de Nederlandse naam, uit Java in Brits-Indië geïmporteerd; ook in de oudste Franse bron waarin het woord voorkomt (1665; TLF), wordt vermeld dat het een Nederlands woord is. FvWS denkt dat het woord oorspr. "Indisch" is en dat het is beïnvloed door en/of aangepast aan de hierna genoemde Nederlandse woorden.
Het woord moet een samenstelling zijn. Het eerste lid is wrsch. pompel 'dik, rond stuk of voorwerp', het resultaat van in pompels vallen 'in grote brokken uiteenvallen', een klanknabootsend woord, dat o.a. voorkomt in de samenstelling pompel-been 'zeer dik opgezwollen been' [1676; WNT pompel II]; ook Duits Pumpel 'klein, dik persoon', Pumpelrose 'pioenroos'. Er is ook wel gedacht dat het eerste lid een vervorming van pompoen zou zijn (OED). Het tweede lid zou het (nauwelijks geattesteerde) woord limoes kunnen zijn, ontleend aan het meervoud van Portugees limão 'citroen' en dus een variant van limoen; een oudere vorm als *pompel-limoes is in het Nederlands echter nooit aangetroffen. Een andere mogelijkheid is dat het tweede lid mnl./vnnl. moes 'moot' is, bijv. in aen moesen gesneden 'in moten gesneden' [1454-73; MNW]; de naam 'grote moot' zou dan slaan op de buitengewoon grote parten met grote "korrels" van deze citrusvrucht.
De naam is uit het Nederlands ontleend in verschillende Europese talen, o.a. in het Engels als (verouderd) pompelmoose, ouder pampelimouse [1697; OED], pompelmus [1696; OED], en in het Frans als pamplemousse, ouder pampelmous [1677; TLF].
Zie ookgrapefruit (Citrus paradisi). Die vrucht is oorspr. een kruising van de in Nederland al veel langer bekende veel grotere pompelmoezen (Citrus maxima, Citrus decumana) en de zoete sinaasappel; pompelmoes is nu nog in het BN en het SN ook het gewone woord voor 'grapefruit'.
Fries: -
90.   poos zn. 'onbepaalde tijd'; (BN) 'pauze, rust'
categorie:
leenwoord, betekenisverschil België/Nederland
Mnl. pose 'tijd, wijle' in twee poosen daechs 'tweemaal daags een tijdlang' [1338; MNW], vochten een lange pose [1340-60; MNW-R], 'pauze, tussenpoos' in myt poosen [1477; Teuth.]; vnnl. poos, pooze 'tijd, wijle' in by poosen 'bij tijden, nu en dan' [1566; iWNT], een poos of poosken 'een korte tijd' [1573; MNW], 'rust in muziekstuk' in dan veel maten, dan veel posen [1643; iWNT], poosje 'een onbepaalde, niet te lange tijd' in een poosje te borgen 'een tijdje niet te betalen' [1649; WNT]; nnl. poos, pooze ook (BN) 'pauze bij toneeluitvoering, muziekstuk enz.' in gedurende de poozen, het publiek te vergasten op ... [1900; WNT].
Ontleend aan Oudfrans pose 'onderbreking, verpozing, rust' [begin 12e eeuw; TLF pose1] en 'moment, interval, het verstrijken van tijd' [ca. 1140; TLF pose1] (Nieuwfrans pause met aanpassing aan de Latijnse spelling), ontwikkeld uit Latijn pausa 'onderbreking, rust', zie pauze.
verpozen ww. 'rusten, ontspannen'. Vnnl. verposen malkanderen 'elkaar om de beurt aflossen' [1525; WNT], verpoosen 'tot rust komen, uitblazen, pauzeren' [1588; Kil.], zich verpoozen 'zich ontspannen' in hier in de roozen, zult ghy u verpoozen [ca. 1640; WNT]; nnl. (zich) verpoozen 'de geest afleiden, de zinnen verzetten' in den afgematten geest in ... spel verpoozen [1733; WNT], 'zich vermeien, verlustigen' in zich met welgevallen verpozen in den zoeten aanblik van de plaats hunner geboorte [1834; WNT]. Gevormd uit poos 'tijd; rust' en het voorvoegsel ver-. ◆ verpozing zn. 'rust, ontspanning'. Vnnl. verpoosingh 'aflossing, vervanging om de zoveel tijd' [1555; WNT]; nnl. verpozing 'onderbreking' in 3 uren zonder verpozing [1748; WNT], eene aangename verpoozing [1808; WNT]. Afleiding van verpozen met het achtervoegsel -ing.
Fries: poas ◆ ferpoazje ◆ ferpoazing

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven