11.   element zn. 'bestanddeel'
categorie:
leenwoord, betekenisverschil België/Nederland
Mnl. element 'hoofdstof (aarde, water, lucht, vuur)' [1265-70; CG II, Lut.K]; vnnl. element 'grondbeginsel' [1577; Werve], 'natuurlijke leefomgeving van mens, dier of zaak' [1660; WNT]; nnl. 'basisbestanddeel in de scheikunde' [1778; WNT], 'vormend bestanddeel in maatschappij of andere menselijke kringen' in bijv. geheel nieuwe elementen in de Regeering [1861; WNT], 'elektrische cel' [1887; WNT], "persoon van de (in een bepaling) aangeduide soort" (meestal ongunstig), bijv. oproerige elementen [1981; De Clerck 1981], (BN) 'werkkracht' [1976; De Clerck 1981].
Ontleend aan Laatlatijn elementum 'hoofdstof', in klassiek Latijn 'grondbeginsel; letters van het alfabet', in jongere betekenissen ook uit Frans élément. De verdere herkomst is onbekend.
elementair bn. 'de beginselen betreffend'. Nnl. elementair onderwijs [1803; WNT], elementaire deeltjes 'allerkleinste deeltjes' [1866; WNT]. Ontleend aan Frans élémentair 'id.' < Latijn elementārius 'id.', afleiding van elementum.
12.   enerveren ww. 'op de zenuwen werken, prikkelen'
categorie:
leenwoord, betekenisverschil België/Nederland
Vnnl. enerueren "ontkrachtigen" [1577; Werve], enerveeren 'ontzenuwen, krachteloos maken' [1650; Hofman]; nnl. enerveeren 'zenuwachtig maken, uitputten' [1912; WNT Aanv.], 'hevig opwinden' [1942; WNT Aanv.]. Eerder al in de afleiding enervatie 'het ontnemen van kracht' [1550-1600; WNT Aanv.].
Ontleend aan Frans énerver 'verslappen, verzwakken, de zenuwen afmatten' < Latijn ēnervāre 'krachteloos maken', letterlijk 'de zenuwen wegnemen', gevormd uit ex- 'uit-' en het zn. nervus 'zenuw', zie nerveus.
Oorspr., en in het BN nog steeds, heeft dit werkwoord vooral een negatieve betekenis 'het ontnemen van fysieke of geestelijke kracht'. In Nederland kan vooral het deelwoord 'enerverend' eenzelfde positieve waarde hebben als het synonieme zenuwslopend, bijv. met betrekking tot een spannende sportwedstrijd.
13.   eng bn. 'nauw; griezelig'
categorie:
erfwoord, betekenisverschil België/Nederland
Onl. eng- 'nauw, smal', in de plaatsnaam Englide, letterlijk 'smalle helling' (ligging onbekend) [ca. 825-842; Künzel 131]; mnl. enge 'nauw'; vnnl. enghe 'benauwend; smal' [1599; Kil.]; nnl. eng 'griezelig' [1896; WNT].
Os. engi; ohd. engi 'eng, nauw'; ofri. ang- in angneil 'nagelzweer'; oe. ange, ænge, enge 'id.'; on. öngr 'nauw, smal' (nzw. dial ång 'krap, nauw'); got. aggwus 'smal'; < pgm. *angu- 'nauw, smal' (zie ook angst).
Verwant zijn Latijn angere 'benauwen'; Grieks ánkhein 'insnoeren, wurgen' (zie angina); Armeens anjuk 'nauw'; Sanskrit aṃhú- 'nauw'; Oudkerkslavisch ozŭkŭ 'nauw' (Russisch uzkij); bij de wortel pie. *h2enǵh- 'insnoeren, vernauwen' (IEW 42).
De betekenis 'nauw' impliceert een gevoel van insluiting of omsluiting (waarmee nauw zich onderscheidt van het neutralere smal). Via 'weinig ruimte latend' en 'benauwend' kon zo de hedendaagse betekenis 'beangstigend, griezelig' ontstaan. De oude betekenis 'nauw' is nog te vinden in de samenstelling (zee)engte en is in de Belgische spreektaal zeer gebruikelijk, maar komt in Nederland nauwelijks meer voor. Dezelfde ontwikkeling is te zien bij het bn. naar 2, dat hetzelfde woord is als Engels narrow 'smal'. De vormvariant (zonder i-umlaut) ang(e) is al vanaf het Middelnederlands een eigen leven gaan leiden, eerst als bijwoord in constructies als het is hem ange 'het benauwt hem' en in het Vroegnieuwnederlands weer als bn. met de betekenis 'angstig, bang', waardoor het synoniem werd met het verwante bang (= be-ang) en in de 18e eeuw verdween. Ook angstig en misschien aambei zijn verwant.
14.   enig bn. 'uniek', vnw. 'in zekere mate'
categorie:
geleed woord, betekenisverschil België/Nederland, betekenisverschil België/Nederland
Onl. einigh 'waarvan er één is' [1100; Will.]; mnl. in sonder enech uerlát 'zonder enige onderbreking' [1236; CG I, 25]; nnl. (e)enig 'uniek' [1639; WNT], 'iets bijzonders' [1816; WNT].
Al voor de oudste schriftelijke bronnen zijn in enig twee woorden samengevallen, beide afgeleid van het woord voor een.
De Oudgermaanse talen hebben elk nog afzonderlijke woorden. Als bn. is enig ontwikkeld uit pgm. *aina-ga- 'uniek, eenmalig' en verwant met: os. ēnag 'uniek' (mnd. ēnich); ohd. einag, einīg 'id.' (mhd. einec, nhd. einig naast nieuwer einzig); oe. ānga 'alleen, enig'; on. einga 'enig, alleen'; got. (zonder grammatische wisseling) ainaha 'id.'. Het achtervoegsel is hier volkomen vergelijkbaar met dat in Latijn ūnicus, zie uniek. Als onbepaald voornaamwoord is enig een afleiding met -ig uit pgm. *aina- en verwant met: os. ēnig 'een of ander' (mnd. ēnich); ohd. einīg (mhd. einic, nhd. einig); nfri. ēnig, ēng; oe. ǣnig (ne. any); on. einigr. De uitgang -ag van het bn. is in het Nederlands aangepast aan het veel gebruikelijkere -ig van de onbepaald-voornaamwoordvorm.
Als onbepaald voornaamwoord is het gebruik van enig enigszins ingekrompen. Over de betekenis 'een of andere', zoals in enig beroemd man, schrijft het WNT in 1920 al "vroeger in ruimer gebruik dan tegenwoordig"; ze is nu compleet verouderd, ten gunste van een of ene. Enig 'een zekere mate van', zoals in enige hoop, is nog wel gebruikelijk, in het bijzonder in ontkennende constructies als zonder enige twijfel; voor telbare begrippen, zoals in er kwamen enige bezoekers, is enig in het BN zeer gebruikelijk maar in het NN beperkt tot de schrijftaal.
Als bijvoeglijk naamwoord ondervindt enig concurrentie van uniek, vooral in het NN; in het BN is een enige gelegenheid 'een unieke gelegenheid' zeer gebruikelijk. De betekenisuitbreiding van 'uniek, waarvan er geen tweede is' naar 'bijzonder' ligt voor de hand, maar de ontwikkeling naar 'fijn, leuk, prachtig' is pas 20e-eeuws. Het WNT noemt deze betekenis nog helemaal niet.
15.   enkel 2 bn. 'niet dubbel'
categorie:
geleed woord, betekenisverschil België/Nederland,
Mnl. enkel, inkel 'enig in zijn soort' [1350-1400; MNHWS]; vnnl. een enckel mijte 'één enkele mijt (klein muntje)' [1514; MNW]; nnl. enkel 'niet dubbel'.
Afleiding van het telwoord een, met een suffix dat vergelijkbaar is met dat in Latijn sin-gulis 'telkens een'.
Enkel is specifiek Nederlands en heeft geen Germaanse cognaten, maar vergelijkbaar zijn wel got. *ainakls 'alleen, afzonderlijk' en on. einka 'bijzonder', ekkja (< *ainakja) 'weduwe'.
Als bijwoord (focuspartikel) roept het woord vanaf de 19e eeuw de gedachte op aan alternatieven en maakt duidelijk dat deze niet aan de orde zijn, zoals in Hoe groot moet God niet wezen! Die zon heeft Hij geschapen! En dat uit enkel liefde! [1782; WNT]. In België komt deze gebruikswijze van enkel vaker voor dan in het Nederland, waar men meestal, althans in de standaardtaal, alleen gebruikt. BN is ook het gebruik als onbepaald voornaamwoord, zoals in na enkele tijd 'na enige tijd'.
Al in het Middelnederlands bestond de variant enkelt met zogenaamde paragogische -t (zoals bij arend), net als dubbelt bij dubbel. Pas in de moderne schrijftaal worden deze varianten afgewezen, maar zij zijn in de dialecten nog volop aanwezig.
Literatuur: Bloem 2000, 66-71
16.   etablissement zn. 'bedrijfsvestiging, met name in de horeca'
categorie:
leenwoord, betekenisverschil België/Nederland
Nnl. etablissement 'vestiging, handelskantoor in het buitenland' [1703; WNT stokhouder], 'gebouw of verzameling gebouwen van een bedrijfsvestiging' [1802; WNT vermoge], 'bedrijf' [1819; WNT werkdadig], 'horecaonderneming' [1954; WNT trap I].
Ontleend aan Frans établissement, met als oudste betekenis 'het vestigen, oprichten' [establissement 1155; Rey], later 'oprichting' [1190; Rey], 'plaats van oprichting' [1606; Rey], 'gebouwen van een bedrijfsvestiging; bedrijf' [1835; Rey], daarnaast ook 'handelskantoor in het buitenland' [1698; Rey]. Afleiding van het werkwoord établir 'vestigen', Oudfrans establir [1080; Rey] < Latijn stabilīre 'handhaven, stutten', afleiding van het bn. stabilis 'stevig', zie stabiel.
De Franse betekenisontwikkeling, van handeling (het vestigen) naar plaats van handeling en product van handeling, is voor de hand liggend. Vanaf het moment van ontlening lopen de Nederlandse en Franse betekenissen parallel, wat duidt op herhaalde betekenisontlening. Het woord behoorde dan ook tot de ambtelijke stijl, die tot en met de 19e eeuw sterk door het Frans beïnvloed werd. De vernauwing tot 'horecaonderneming' is 20e-eeuws, typisch Nederlands, en mogelijk beïnvloed door volksetymologische associatie met eten. Het BN kent een verdere vernauwing: het woord wordt alleen pejoratief gebruikt.
17.   evolueren
categorie:
leenwoord, betekenisverschil België/Nederland
Zie: evolutie
18.   extensie zn. 'uitbreiding'
categorie:
leenwoord, betekenisverschil België/Nederland
Vnnl. extensie 'id.' [1559; WNT usurperen]. Ouder is al het werkwoord extenderen 'zich uitstrekken' [1506; MNHWS] en 'uitbreiden' [na 1545; MNHWS].
Ontleend aan Latijn extēnsiō 'het uitrekken', nomen actionis bij extendere 'uitspreiden, uitbreiden', gevormd uit ex- 'uit-' en tendere 'strekken', zie tenderen.
In het BN wordt extensie (evenals de vertaling uitbreiding) ook wel gebruikt als vertaling van Frans extension in de betekenis 'toestelnummer' (in aansluiting op een telefoonnummer) (Van Nierop 1968). De Fransen beschouwen dit woord op hun beurt als een anglicisme (Engels extension 'extra telefoontoestel' [1906; OED]) voor het 'correcte' poste.
Literatuur: M. van Nierop (1968) Honderd taaie belgicismen, Hasselt; S. Theissen, L. Gehlen, J. Vromans (1994) Woordenboek van correct taalgebruik, Leuven
19.   ezelsbrug zn. 'hulpmiddeltje'
categorie:
leenvertaling, betekenisverschil België/Nederland
Vnnl. Eeselsbrug "hulpmiddel om den middenterm van een syllogisme te vinden" [1682; WNT]; nnl. ezelsbruggen (mv.) 'eenvoudige hulpmiddeltjes' [1789; WNT].
Leenvertaling van middeleeuws Latijn pons asinorum [ca. 1500], een uitdrukking uit de scholastische filosofie, namelijk een schematische voorstelling in de vorm van een zeshoek als hulpmiddel om de middenterm van een syllogisme te vinden en van daar: eenvoudig hulpmiddel om een vraagstuk op te lossen of iets te onthouden.
Plinius (1e eeuw na Chr.) vertelt over ezelinnen die niet over een brug gaan wanneer zij daaronder het water kunnen zien. Ze moeten ondersteund worden. Men spreekt van pons asinorum in figuurlijke zin als een leerling in de logica door bepaalde hulpmiddelen ondersteund moet worden. In de Belgische schooltraditie is het ezelsbruggetje met name bekend als metafoor voor 'de stelling van Pythagoras', wrsch. naar de hulplijntjes die als ezelsbruggetje bij een bekend bewijs getekend worden.
Ook in andere talen zijn leenvertalingen bekend: Duits eselsbrücke, Engels ass's bridge, Deens æselsbro, Zweeds åsnebrygga, Frans pont aux ânes.
Literatuur: Mesotten 2000, 436-438; A. Greebe 'Ezelsbrug', in: TNTL 37 (1918), 65-79
20.   flamberen ww. 'op smaak brengen met brandende cognac, rum, etc.'
categorie:
leenwoord, betekenisverschil België/Nederland
Nnl. flambeeren "aansteken en laten verdampen" [1911; Bos zakgids, 4], flambeeren '(een gerecht) op smaak brengen met brandende cognac; (pudding) bedruipen met cognac, kirsch of rum en brandend opdienen' [1939; Lodewijks]. Eerder ook al als keukenterm, in de betekenis 'gevogelte vóór de bereiding door een vlam halen om veertjes en veerstoppeltjes weg te schroeien' [1872; van Dale], en als algemenere term met de betekenis 'zengen, verschroeien', bijv. in flamberen "zengen, onderzoeken of een gasleiding in orde is" [1906; Baale].
In beide betekenissen ontleend aan Frans flamber [1680 resp. 1393; Rey], eerder al intransitief '(op)vlammen, schitteren' [ca. 1165] en afgeleid van Oudfrans flambe 'vlam', met dissimilatie < flamble ontwikkeld uit Latijn flammula, het verkleinwoord van flamma 'vlam', zie vlam, en zie ook flambouw.
In het BN komt, onder invloed van het Frans, het woord ook voor in de algemenere betekenis 'door de vlam halen (met een destructief doel, bijv. ter ontharing of ontsmetting', zie ook bovenstaande vindplaats uit 1872.
Literatuur: H. Lodewijks (1939), Wijnkelder, Keuken en American-Bar, Rotterdam, 506
Fries: flambearje

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven