91.   prent zn. 'gedrukte plaat, afbeelding; (NN) bekeuring'
categorie:
leenwoord, betekenisverschil België/Nederland
Mnl. prente, printe 'stempel, plaatje, enz. waar een afdruk van gemaakt wordt, beeldenaar; afdruk' in die gesworne ... hare prenten gegheuen 'de gezworenen hun zegelafdrukken geven' [1296; VMNW], te graveerne de prenten 'de stempelplaatjes te graveren' [1344; MNW], metten nieuwen zeghele, daer de printe van den Belfroote in staet 'met het nieuwe zegel, waar de afbeelding van het Belfort in staat' [1370-1426; MNW]; vnnl. prent 'voetspoor van een dier' [ca. 1530; WNT], print, prent 'druk, het gedrukt zijn' in in de prent gekomen 'in druk gekomen, uitgegeven' [1530; IWNT], een Bybel Figuer-boeckxken in houte Print 'een boekje met bijbelse voorstellingen in houtsnede' [1604; WNT], 'afdruksel, gedrukte plaat' in Schilderyen, Boeken, Prenten [1630; WNT]; nnl. prent ook algemener 'plaat(je)' in dat boek met mooije prentjes [1778; iWNT], ook (NN) 'standje, berisping' in 'en prentje krijgen 'op je duvel krijgen' [1897; WNT], 'bekeuring' in prent 'bekeuring, bon, gele of rode kaart' [1984; Van Dale HN].
Ontleend aan Oudfrans preinte 'indruksel, afdruk, spoor', zelfstandig gebruik van preint 'ingedrukt, afgedrukt', het verl.deelw. van Oudfrans preindre 'indrukken, een spoor maken', ouder prembre, ontwikkeld uit Latijn premere 'kracht gebruiken, persen', zie pers 1 (Nieuwfrans empreinte 'afdruk, spoor' [ca. 1200; TLF]; empreindre 'indrukken, een spoor maken' [1213; TLF] < Latijn impremere). Een minder waarschijnlijke mogelijkheid is dat prent een afleiding is van het werkwoord prenten 'een afdruk maken' [1296-98; VMNW], dat gevormd is met de Nederlandse uitgang -en van Oudfrans preinte.
De betekenis 'bekeuring' is ontwikkeld uit een oudere, vooral dialectische en volkstalige, betekenis 'standje, berisping'. Deze was ontstaan omdat kinderen die hun best hadden gedaan, soms een heiligenprentje kregen, terwijl een kind dat stout was geweest een prentje met een duveltje erop [1858; WNT] kreeg; zo kreeg de uitdrukking een prent(je) krijgen vooral een negatieve betekenis.
Fries: print
92.   promotie zn. 'bevordering; (NN) plechtigheid waarbij de doctorstitel wordt toegekend'
categorie:
leenwoord, leenbetekenis, betekenisverschil België/Nederland
Mnl. promocij 'bevordering van een zaak' [1464; MNHWS], promocie 'het vooruitkomen, het opklimmen in rang' in dat si haren trouwen dienres hinderen souden in hare promociën [1479; MNW]; vnnl. promotie 'bevoegheid, bekwaamheid' in eenighe promotie ... in der medicijnen 'enige bevoegdheid in de artsenijkunde' [ca. 1560; WNT urinaal], 'verlening, verwerving van de doctorsgraad aan de universiteit' in de promotien in de Faculteyten [1592; WNT]; nnl. promotie 'toekenning van een hogere rang' in krygt by zyne promotie een besoldiging van ... [1753; WNT], 'verkrijging van een hogere positie, bevordering tot een hogere klasse', o.a. in de samenstelling promotiewedstrijd 'sportwedstrijd om in een hogere klasse te komen' [1909; WNT], 'het toekennen van een hogere rang' in (in het schaakspel) een pion, welks promotie ... [1945; WNT Aanv. plus I], 'verkoopbevordering' in de promotie werd geheel verwaarloosd [1971; Reinsma 1975].
In de oudste betekenissen via Frans promotion 'bevordering, opklimming' [ca. 1350; TLF] ontleend aan Latijn prōmōtiō (genitief -iōnis) 'bevordering', afleiding van de stam van prōmovēre, zie promoveren. De betekenis 'het toekennen van een hogere waarde aan een dam- of schaakstuk' zal zijn ontleend aan Engels promotion 'id.' [1804; OED]. De betekenis 'bevordering van sportploeg tot een hogere klasse' zal zijn ontleend aan Engels promotion 'id.' [1907; OED]. De betekenis 'verkoopbevordering' zal zijn ontleend aan Amerikaans-Engels promotion 'id.' [1925; OED], ook wel sales promotion. BN in promotie 'in de aanbieding' [1992; Van Dale] is daarentegen een leenvertaling van Frans en promotion 'id.' [1978; TLF]; de betekenis 'verkoopbevordering' van Frans promotion [1959; TLF] is ontleend aan het Amerikaans-Engels. Engels promotion 'bevordering' is evenals Nederlands promotie ontleend via Frans promotion aan Latijn prōmōtiō; in het Engels zijn de nieuwere betekenissen zelfstandig ontwikkeld.
Fries: promoasje
93.   promoveren ww. 'een hogere rang verlenen of verwerven; (NN) de graad van doctor verkrijgen'
categorie:
leenwoord, betekenisverschil België/Nederland
Mnl. promoveren 'vooruitbrengen, bevorderen' in promoveren in geesteleker en wereleker eren 'in geestelijk en wereldlijk aanzien bevorderen (van een klooster)' [1276-1300; VMNW], promoveren die ... ghebreken der stad 'de gebreken van de stad verbeteren, verhelpen' [1329-66; MNW utedrager]; vnnl. promoveren 'vooruitbrengen, bevorderen' in omdat sy Onser Vrouwen voirderinghe promoveren '... Maria's verering bevorderen' [1526; WNT], 'de doctorsgraad verkrijgen' in in eenige universiteyt ghepromoveert [1582; WNT], 'iemand in rang verhogen' in tot het Lootsmanschap ... promoveren [1615; WNT]; nnl. promoveren ook 'na examen of proef een hogere bevoegdheid toekennen' in gepromoveerd tot Meester in de Konste der Chirurgie [1700; WNT], '(in de sport) naar een hogere klasse bevorderd worden' in een punt te kort ... om te kunnen promoveeren [1916; Volk], 'een dam- of schaakstuk een hogere waarde toekennen' in het promoveeren van deze zwarte pion [1926; Centrum], BN ook 'de verkoop bevorderen' in hun produkten in het buitenland promoveren [1977; De Clerck 1981].
Ontleend aan Latijn prōmovēre 'naar voren bewegen, bevorderen', gevormd uit het voorvoegsel prō- 'voor, vooruit', zie pro-, en movēre 'bewegen', zie motor. De latere betekenissen zijn ontstaan naar analogie van nieuw-ontleende betekenissen van promotie.
Fries: promovearje
94.   refter zn. 'eetzaal in een klooster', (BN) 'eetzaal in een school'
categorie:
leenwoord, betekenisverschil België/Nederland
Mnl. di ... buten reftre drinct of etet 'die buiten de eetzaal drinkt of eet' [1236; CG I], te tveen reefters 'in de twee eetzalen' [1285; CG I].
Ontleend in samengetrokken vorm aan kerkelijk Latijn refectorium 'eetzaal', afgeleid van het Laatlatijnse bn. refectorius 'herstellend', een afleiding van het Latijnse ww. reficere 'herstellen, verfrissen, te eten geven', gevormd uit re- 'her-, opnieuw' en facere 'maken', zie feit. Later is ook het Latijnse woord refectorium 'eetzaal' nog ontleend [1732; WNT].
Fries: refter
95.   regie zn. 'leiding, artistieke leiding'; (BN) 'openbaar nutsbedrijf'
categorie:
leenwoord, betekenisverschil België/Nederland
Nnl. regie 'overheidsbestuur' in De Interne Regie van de Dorpen ende Gemeenten [1767; WNT], regie van den tabak 'tabaksmonopolie van de overheid' [1824; WNT], regie ... der spoorwegen [1843; WNT], regie "de leiding of het bestuur van een schouwtooneel" [1847; Kramers], 'artistieke leiding van theaterstukken' in de mise en scène en de régie [1874; WNT], 'sturing van een proces' in er kwam op den duur wat regie bij te pas [1943; WNT].
Ontleend aan Frans régie 'leiding in theater' [1840; TLF], 'beheer, leiding' [1556; TLF], eerder al 'zetel van bestuur' [begin 16e eeuw; TLF]; dit is de zelfstandig gebruikte vrouwelijke vorm van het verl.deelw. van régir 'leiden, sturen', zie regeren.
Aanvankelijk betekende het woord 'bestuur, beheer, exploitatie e.d. namens of door de overheid'. Deze betekenis is in het NN verouderd, maar heeft in het BN geleid tot het begrip regie 'staatsbedrijf, openbaar nutsbedrijf' [1938; WNT]. Het woord werd opnieuw ontleend in de betekenis 'artistieke leiding van een theaterstuk' en later ook m.b.t. andere kunstuitingen, bijv. film. Vandaar ook algemener 'leiding of coördinatie van een complex proces, evenement e.d.'.
Fries: rezjy, regy
96.   sanctie zn. 'goedkeuring; dwangmaatregel'
categorie:
leenwoord, betekenisverschil België/Nederland
Nnl. sanctie eerst 'bevel, verordening' in de vaste combinatie pragmatieke sanctie 'van staatswege uitgevaardigd decreet' in eene Pragmatique Sanctie ende eeuwige ende onwederroepelijcke Weth [1724; WNT pragmatiek], dan 'goedkeuring' in de sanctie des Konings en der StatenGeneraal verworven [1818; WNT], dan ook 'dwangmiddel, straf' in sancties tegen den arbeider [1901; Leeuwarder Courant].
Ontleend via Frans sanction 'voorschrift, verordening' [14e eeuw; TLF], later ook 'verleende goedkeuring' [1762; TLF] en 'dwangmaatregel' [1765; TLF], of rechtstreeks aan Latijn sānctiō (genitief -iōnis) 'verordonnering, besluit', afleiding van sancīre 'verordonneren, plechtig vastleggen', een afleiding van sacer 'plechtig, heilig', zie sacraal.
sanctioneren 'bekrachtigen, goedkeuren', BN ook 'bestraffen'. Nnl. sanctioneeren 'bekrachtigen' [1805; Meijer], in: wettige vormen die deze afscheiding zullen sanctionneeren '... zullen bekrachtigen' [1830; WNT wettig I], door wettelijke bepalingen ... sanctionneeren 'bekrachtigen, goedkeuren' [1888; Groene Amsterdammer], 'bestraffen' in snelheidsovertredingen ... meteen gesanctioneerd [2002; Bakema]. Ontleend aan Frans sanctionner '(een besluit) goedkeuren, ratificeren' [1777; TLF], later ook 'een dwangmaatregel opleggen aan, bestraffen' [1930; TLF], afleiding van sanction.
Fries: sanksje
97.   sandwich zn. 'twee sneetjes brood met beleg ertussen'; (BN) 'zacht puntbroodje'
categorie:
leenwoord, eponiem, betekenisverschil België/Nederland
Nnl. sandwich 'broodje met vlees ertussen' [1847; Kramers], soep en sandwiches [1885; Gelderlander], sandwich "twee dunne belegde sneetjes brood op elkaar" [1930; Brandt], "puntje" (BN) [1971; De Clerck].
Ontleend aan Engels sandwich 'twee sneetjes brood met vlees' [1762; OED], genoemd naar John Montagu, de vierde graaf van Sandwich (1718-1792), die ooit 24 uur doorbracht aan de speeltafel met als enig voedsel tussendoor wat plakjes koud vlees tussen geroosterde sneetjes brood. De plaatsnaam betekent letterlijk 'zandwijk', zie zand en wijk.
Literatuur: Sanders 1993
Fries: sandwich
98.   schouw 1 zn. 'stookplaats, schoorsteenmantel'; (BN) 'rookkanaal'
categorie:
leenwoord, betekenisverschil België/Nederland
Mnl. scouwe 'stookplaats' [1486; Haslinghuis&Janse 2001], dan neempt een goede hantvol roets uter schouwe oft wt een oven 'neem dan een flinke handvol roet van de stookplaats of uit een oven' [1551; MNW].
Er zijn twee verklaringen en tegen allebei bestaan bezwaren. De eerste is afleiding van het mnl. schouwen 'met heet water wassen; koken', variant van schouden 'id.', zoals in wie die saye scoud 'wie de saai heet wast' [1277; VMNW] en vleesch stucken ... Dien hi scoude in den sope 'stukken vlees ... die hij kookte in het vleesnat' [1291-1300; VMNW]. Het werkwoord is ontleend aan Oudfrans eschauder 'met heet water wassen, verwarmen' [eind 12e eeuw; Rey], eerder eschalder 'id.' [eind 11e eeuw; Rey] (Nieuwfrans échauder), dat teruggaat op Laatlatijn excaldare 'verwarmen', gevormd uit het voorvoegsel ex-, dat hier intensiverend is, en caldare 'verwarmen', een afleiding van het bn. klassiek Latijn calidus, caldus 'warm'. Het komt echter nooit voor dat een nnl.-afleiding van de stam van een werkwoord gebruikt wordt om de 'plaats van de handeling van dat werkwoord' aan te geven.
Een andere mogelijkheid (Tavernier 1962, De Tollenaere 1969) is ontlening aan vulgair Latijn *excava 'met metselwerk beklede holle ruimte', een nevenvorm van Laatlatijn cava 'holle ruimte' < klassiek Latijn cav(e)a 'holte', een afleiding van het bn. cavus 'hol'. Tavernier vergelijkt het met mnl. cave 'schouw' [1465-69; MNW] (nog Vlaams kave 'id.'), dat via Frans cave op hetzelfde Latijnse woord teruggaat. Hoewel ontlening van *excava als schouw fonetisch mogelijk is, ontbreekt het in de Noord-Franse of andere Romaanse dialecten aan een dergelijk woord met deze betekenis. Meyer-Lübke registreert alleen Italiaans scavo 'uitholling' en Provençaals escava 'vogel- of visnet'. Toch lijkt deze herkomst het meest waarschijnlijk, mede omdat het past binnen het grote aantal ontleningen aan het Latijn op het gebied van de huizenbouw.
Het werkwoord schouden, schouwen was vooral Zuid-Nederlands (WNT), maar het zn. schouw verspreidde zich ook over het noorden. Het is echter nog steeds algemener in het BN dan in het NN.
Oorspr. werd de stookplaats aangeduid met het woord haard of schoorsteen. Dat laatste woord betekent nu in het Nederlands vooral 'afvoerkanaal voor rook', een betekenis die het woord schouw met name in het BN nog steeds vaak heeft. In de 17e eeuw zou de hoge schouw met pilaren en bekleding van ijzer of tegels in zwang raken, in de 18e eeuw gevolgd door de zogenaamde Engelse schoorsteen, die veel minder ver naar voren uitstak. Sindsdien wordt meestal de benaming open haard gebruikt. De omlijsting van de haard wordt in het Nederlands meestal schoorsteenmantel genoemd, zie schoorsteen.
Literatuur: C. Tavernier (1962), "Schouw 'schoorsteen'. Etymologie", in: Taal en Tongval 14, 75-76; F. de Tollenaere (1969) 'Het Nederlands etymologisch woordenboek', in: TNTL 85, 241-242
Fries: skou
99.   serre zn. 'glazen uitbouw'
categorie:
leenwoord, betekenisverschil België/Nederland
Nnl. 'plantenkas' in eene glazendeur liet u ... het weelderig groen in eene ... "serre" zien [1875; iWNT glazendeur], 'glazen uitbouw, met name voor planten' in De oude heer zat te lezen in de warme serre tusschen het glanzige groen der aralia's en der palmen [1889; iWNT], 'glazen uitbouw' in de gasten (drongen zich) in de groote suite en de serre ... naar voren [1889; iWNT kleur].
Ontleend aan Nieuwfrans serre 'plantenkas' [1660; Rey], Middelfrans serre 'het afsluiten, het afgeslotene' [16e eeuw; Rey], Oudfrans serre 'afsluiting' [ca. 1150; Rey], afgeleid van het werkwoord Oudfrans serrer 'drukken, persen, (af)sluiten' [eind 11e eeuw; Rey], ontleend aan vulgair Latijn *serrāre 'afsluiten met een balk', teruggaand op of bestaand naast Laatlatijn *serare 'id.', afgeleid van het zn. Laatlatijn sera 'dwarsbalk, grendel', verdere herkomst onduidelijk. Zie ook geserreerd.
Het Nederlands heeft het woord ontleend in de Franse betekenis 'plantenkas', die het in het BN nog altijd heeft. Alleen in het Nederlands is het woord daarna ook 'glazen uitbouw aan een huis' gaan betekenen, in eerste instantie voornamelijk bedoeld voor planten, later meer als verblijfsruimte voor mensen. In het Frans noemt men dit een véranda vitrée, in het Engels een glazed verandah en in het Duits een Glasveranda, zie veranda.
Fries: serre
100.   slabakken ww. 'treuzelen', (BN) 'kwijnen'
categorie:
geleed woord, betekenisverschil België/Nederland
Vnnl. slabacken 'verslappen' in begonste te faylgieren ende te slabackene 'begon te bezwijken en te verslappen' [1562-92; MNW], slabbacken, slappacken 'id.' [1599; Kil.].
Herkomst onzeker. Waarschijnlijk een afleiding van slap met mogelijk beïnvloeding van mnl. slacken 'slap of los worden of maken', een nevenvorm van mnl. slaken 'id.', dat is afgeleid van het bn. slac 'slap', zie slaken. Afleiding van een niet-geattesteerd werkwoord *slabben 'verslappen' (slabben is alleen bekend in de betekenis 'slobberen, kwijlen, morsen') met een achtervoegsel als in hinniken (Verdam 1897) is onwaarschijnlijk.
Literatuur: J. Verdam (1897), 'Over werkwoorden op -ken en -iken (-eken)', in: TNTL 16, 175-211, hier 206
Fries: -

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven