1.   leeuwerik zn. 'familie van zangvogels (Alaudidae)'
categorie:
substraatwoord
Mnl. lewerke 'leeuwerik' [1240; Bern.], leeuwerke [1351; MNW-P], liewerick [ca. 1465; MNW dankelicheit], lewerijck [1470-90; MNW-R], lewerick [1477; Teuth.]; nnl. leeuwerik [1719; WNT vlasvink].
Algemeen Germaans woord, dat in het Nederlands verscheidene vormvarianten heeft gekend en waarvan de huidige spelling met als eerste lettergreep leeuw- zich pas in de 18e eeuw stabiliseerde.
Os. lēwerka (mnd. lewerke); ohd. lērihha, lērahha (nhd. Lerche); nfri. lòrts(e), lerts (< ofri. *lertze), naast de aan het mnl. ontleende standaardvorm ljurk; oe. lāwerce, lǣwerce (ne. lark); on. lævirki (ne. lärka); < pgm. *laiw(a)rikō-, -akō- 'leeuwerik', wrsch. afgeleid van een stam *laiwaz- of laiwar- met een achtervoegsel -k dat ook in andere vogelnamen wordt aangetroffen, zoals alk, vink, havik. Al vroeg aan het Proto-Germaans ontleend zijn Fins leivo 'leeuwerik' en Ests lõo 'id.'.
Buiten het Germaans wrsch. alleen verwant met Proto-Keltisch *a-laud- 'leeuwerik', dat men reconstrueert op grond van Latijn alauda 'leeuwerik' (een leenwoord uit het Gallisch) en Oudfrans aloue 'leeuwerik' (Nieuwfrans met verkleiningsuitgang alouette), welke laatste zowel op het Latijn kan teruggaan als rechtstreeks uit het Gallisch kan zijn overgenomen.
Er is geen Proto-Indo-Europese reconstructie mogelijk voor de Germaanse en Keltische woordstammen. Schrijver (1997:309-310) verklaart beide door gemeenschappelijke ontlening aan een voor-Indo-Europese substraattaal. De slotmedeklinker van de stam zou in deze taal -ð- kunnen zijn geweest, een klank die op het moment van ontlening in het Proto-Germaans nog niet bestond en vervangen werd door de fonetisch dichtstbijzijnde klank, -z- of -r-. Ook de al dan niet optredende beginklinker a- en het verschil in stamklinker, namelijk Germaans -ai- vs. Keltisch -a- (waaruit klankwettig -au-), wijzen volgens Schrijver (1997) op substraatherkomst. Voor een andere Keltisch/Germaanse vogelnaam met c.q. zonder beginklinker zie merel.
Fries: ljurk (< mnl.)


  naar boven