|
1. |
anarchie zn. 'regeringloosheid' categorie: leenwoord Vnnl. anarchie 'regeringloosheid, ongeordende toestand' [1584; WNT Supp.], anarchia "onheersching, heerschloosheidt" [1658; Meijer]; nnl. anarchie "verwarde regeering" [1728; Marin], "een verdorvene volkregering, daar men niet meer weet wie het hooft is" [1732; WNT Supp.]. Al dan niet via Frans anarchie [ca. 1372; Rey] ontleend aan middeleeuws Latijn anarchia < Grieks anarkhía bij het bn. ánarkhos 'zonder leider', gevormd uit het voorvoegsel a- en het zn. arkhós 'leider', zie aarts-. In het Frans ontwikkelde zich in de 16e eeuw de overdrachtelijke betekenis 'politieke wanorde bij gebrek aan een leiderschap', en nog algemener 'verwarring, wanorde' [18e eeuw; Rey]. Tijdens de Franse Revolutie werd anarchie een politiek actueel woord voor 'na te streven politieke toestand waarbij de macht van de staatsoverheid is afgeschaft'. ◆ anarchist zn. 'pleiter voor anarchie'. Nnl. anarchist [1798; WNT Supp.]. Ontleend aan Frans anarchiste [1791; Rey], een woord uit de Franse Revolutie. Fries: anargy
|
naar boven
|