1.   gesticht zn. 'inrichting voor psychiatrische patiĆ«nten'
categorie:
geleed woord
Mnl. gestichte in de algemene betekenis 'wat gesticht is, bouwwerk', in stempels ghestichte 'de gebouwen die de tempel uitmaken' [1285; CG II, Rijmb.], dine cloestre, dine ghestichte 'jouw kloosters, jouw gewijde gebouwen' [1300-25; MNW-R]; nnl. 'groot aanzienlijk gebouw' een oud groot Gothisch gesticht [1806-07; WNT], 'verpleeginrichting, in het bijzonder voor geesteszieken' [1808; WNT].
Afleiding met het collectiefvoorvoegsel ge- (sub d) van het werkwoord stichten 'oprichten, vestigen', letterlijk dus 'het opgerichte geheel'.
Mnd. gestichte, mhd. gestift(e).
Uit de betekenis 'gewijd gebouw, stichting' ontwikkelde zich ook 'gewijd gebied, gebied van een kerkvorst' in onser kercken ende onses ghestichts van Utrecht 'van onze kerk en ons bisdom Utrecht' [1354-1408; MNW], zie verder sticht.
Fries: gesticht


  naar boven