1.   baron zn. 'edelman'
categorie:
leenwoord
Mnl. baroen 'man, leenman, edelman, rijksgrote, ridder' [1220-40; CG II, Aiol]; vnnl. baroen 'drager van een bepaalde adellijke titel' [1599; Kil.], baron 'man van adel' [1621; WNT].
Ontleend aan Oudfrans baron 'vrij man, edelman' [10e eeuw], overgenomen uit Frankisch *baro 'vrij man'.
Mhd. bar (nomen agentis) 'vrij man'; on. berjask 'strijden', bardagi 'strijd'; < pgm. *bara(n) 'vrij man, soldaat', bij de wortel pie. *bherH- 'slaan', zie boren.
De Middelnederlandse betekenis had een ruim bereik: het woord duidde zowel de vorst als zijn mannen aan; soms werden er ook geestelijken, volgelingen van Jezus en heiligen mee aangeduid (MNHW). De betekenis 'man van adel' is rond de 5e eeuw door de Franken in Noord-Gallië geïntroduceerd. Zij duidden de belangrijkste man onder de koning aan met sacebarō. Dit is een samenstelling uit *saka (zie zaak) en baro 'man'. Het woord baron werd later gereserveerd voor de rang tussen graaf en jonkheer.
Het klassiek Latijn had al eerder een woord baro met de betekenis 'domoor', dat soms ten onrechte met baron in verband werd gebracht; uit dit baro ontwikkelde zich Italiaans barone 'schurk'.
barones zn. 'vrouw die met een baron getrouwd is of de titel heeft geërfd'. Vnnl. baroenes [1642; WNT]; nnl. baronnes [1721; WNT]. Ontleend aan Middelfrans baronesse. In het Frans bleef deze vorm (reeds Oudfrans) bestaan tot in de 16e eeuw, naast het sinds de 13e eeuw opkomende baronne. Wrsch. heeft het Nederlands de vorm baronesse ontleend omdat deze formeel duidelijker onderscheiden is van baron dan baronne. Een alleen in het Middelnederlands voorkomende vorm baroninne 'gemalin van een rijksgrote' [MNHW] steunt misschien de hypothese dat ontlening aan het Frans nodig was. In ieder geval is men in het Nederlands niet zelfstandig de uitgang -es gaan gebruiken om een vrouwelijke vorm voor baron te creëren (bijv. naar analogie van prins, prinses). Mogelijk zijn zowel Vroegnieuwhoogduits Baronesse [1691] als Zweeds baronessa [1685] en Deens baronesse aan het Nederlands ontleend. ◆ baronie zn. 'grondgebied van baron'. Mnl. baronie, barnage 'verzamelde rijksgroten' [MNHW], bernaje [ca. 1350; MNHWS]; vnnl. baroeny [1642; WNT]. Ontleend aan Oudfrans baronnie 'domein van een baron' [eind 12e eeuw], barnage, afleiding van baron. Hiernaast ook middeleeuws Latijn baronia 'heerlijk recht, baronie'; Middelengels barony 'domein van een baron' [1297]. ◆ -baron duikt geregeld op als tweede deel van nieuwe samenstellingen waarmee economisch machtige mannen aangeduid worden: oliebaron zn. [1984; Dale], drugbaron zn. [1991; Dale NN]. Ook het Engels kent deze betekenis (bijv. coal baron 'kolenmagnaat').
Literatuur: G. von Ölberg (1991) Die Bezeichnungen für soziale Stände, Schichten und Gruppen in den Leges Barbarorum (= Arbeiten zur Mittelalterforschung 11) Berlin, 97-105; E. Ohmann (1974) 'Kleine Beiträge zum deutschen Wörterbuch, XXI', in: Neuphilologische Mitteilungen LXXV, 1-3
Fries: baron
2.   -baron
categorie:
leenwoord
Zie: baron


  naar boven