1.   fladderen ww. 'ongelijkmatig vliegen'
categorie:
intensiefvorming of frequentatief, klankwoord
Vnnl. vled(d)eren 'klapperen, met de vleugels slaan, rondfladderen' [1588; Kil.], maar wrsch. al eerder, gezien Middelnederlandse woorden als vlederslagen 'vliegen (van vogels)' [1300-25; MNW-P], vledermuse [begin 14e eeuw; zie vleermuis], vledericke 'vleugel' [13e eeuw; zie vlerk] en vlederkijns (mv.) 'vleugeltjes' [1470-90; MNW-R]. Vnnl. fledderen [1620; WNT]; nnl. fladderen [1755; Toll.]. De vormen met dentaal staan naast of zijn varianten van die met velaar; qua betekenis overlappen beide vormen elkaar: mnl. flackeren 'fladderen', vnnl. vlaggheren, flaggheren 'slap zijn, loslaten, rondfladderen' [1599; Kil.].
In de Middelnederlandse samenstellingen en afleidingen betekent vleder- telkens 'vleugel' en is het niet de stam van een werkwoord. Gezien de betekenis moet vlederen (dat bovendien veel jonger is) daarom een secundaire vorm zijn, dus oorspr. 'met de vleugels bewegen'. Er is hier dan dus sprake van een afleiding van vleder < pgm. *fleþarō- 'vleugel', zie vlerk; veel woorden met fl- zijn overigens klankexpressief, met grondbetekenis 'heen- en weergaan'. De geminatie van de -d- met bijhorende verkorting van de stamklinker (die ook voorkomt in andere Germaanse talen) is pas voor het eerst opgetekend in de 16e-eeuwse woordenboeken, en is wellicht opgetreden, of op zijn minst gestimuleerd, ter onderscheiding van het homoniem mnl. vleder 'vlier' (ook wel vlieder, zie vlier). Ten slotte kan vle- in fla- zijn overgegaan onder invloed van het synoniem (tot in het Vroegnieuwnederlands) flackeren, zie flakkeren.
Het Hoogduits heeft een vergelijkbare ontwikkeling, van mhd. vlederen, via vnhd. fladern, fladdern [overheersend tot in de 16e eeuw; Pfeifer] tot het huidige flattern [vanaf ca. 1500; Pfeifer]. Het kan heel goed zijn dat het Nederlands hierdoor beïnvloed is. Net als het Nederlandse werkwoord is ook dit wrsch. een denominatief, bij pgm. *fleþarō- 'vleugel'. Mnd. vladdern 'zijn gedachten laten gaan' > nzw. fladdra 'fladderen, flakkeren'. Of Oost-Fries fluttern 'fladderen, zwerven' en oe. floterian 'heen en weer geslingerd worden door de golven; fladderen' (ne. flutter 'fladderen, zacht wapperen') op dezelfde stam teruggaan, is onduidelijk.
Literatuur: Hoptman 2000; Schönfeld par. 50, opm. 1
Fries: fladderje, flodderje


  naar boven