1.   wennen ww. 'vertrouwd raken'
categorie:
geleed woord
Mnl. wennen (overgankelijk) 'laten wennen, vertrouwd maken' in om dat men se aldus wennen mach 'opdat men ze zo kan laten wennen' [1287; VMNW], wederkerend in dat hem een mensche so went in lieghen 'dat een mens zo gewend kan raken aan liegen' [1437; MNW-R], ook onovergankelijk, volgens wennen "gewoentlick werden off maecken" [1477; Teuth.].
Daarnaast ook met voorvoegsel ge-, dat het resultaat van het wenproces benadrukt: misschien al onl. geuueinoda mi 'onderwees mij' [10e eeuw; W.Ps.], in elk geval mnl. gewenen 'gewend raken' [1240; Bern.], 'gewend maken' in .i. kint ... dat een delfijn gheweint hadde ten handen sijn met brodekine dat hi hem gaf 'een kind dat een dolfijn gewend had aan zijn handen met stukjes brood die hij hem gaf' [1276-1300; VMNW], Waecke dicwil ende en ghewenne dij niet te slapen 'waak veel en wen je er niet aan om te slapen' [1475-95; MNW-P].
Os. giwennian 'wennen'; ohd. (gi)wennen 'laten wennen' (nhd. gewöhnen); nfri. wenne; oe. wenian 'geschikt maken; voor zich winnen' (ne. wean); on. venja 'laten wennen' (nzw. vänja); < pgm. *(gi-)wanjan- 'geliefd maken'. Het achtervoegsel -jan heeft geminatie van de k en umlaut van de a > e bewerkstelligd. Zie ook gewoon. Hierbij hoort ook on. vanr 'gewend' (nzw. van) en misschien ook onl. *wan 'id.' in de glosse rephuouano 'aan een touw gewend(?)' [8e eeuw; LS].
Wrsch. een causatiefafleiding van de wortel pie. *uenH- 'begeren' bij waan.
Wennen was oorspr. een overgankelijk werkwoord, maar is in het Nederlands via wederkerend gebruik en verlies van het wederkerend voornaamwoord tevens onovergankelijk geworden. De afleiding met ge- is in de spreektaal ongebruikelijk, behalve in het afgeleide zelfstandig naamwoord gewenning. Het verl.deelw. gewend wordt als bn. gebruikt en betekent ongeveer 'door ervaring vertrouwd (met iets)': mnl. mijn mont is nv totter spysen eerst ghewent 1479; MNW-P], vooral in combinatie met (om) te + infinitief, met accusatief of met het voorzetsel aan: vnnl. ghewent Om te spreken, te iocken [1582; iWNT pleien III], D'een stamelaer den ander kent; Want elck is d'anders spraeck ghewent 'de ene stotteraar begrijpt de andere, want ze zijn aan elkaars spraak gewend' [1636; iWNT stamelaar], De wolf is aen de wolf ghewent [1636; iWNT wolf].
Fries: wenne


  naar boven