|
1. |
naturel bn. 'puur, onvermengd, natuurlijk' categorie: leenwoord Vnnl. natuyrelle inwoenders 'inheemse, ingeboren inwoners' [1596; WNT], naturelle toonen 'pure tonen (zonder verhogingen of verlagingen)' [1652; WNT]. Ontleend aan Frans naturel 'van geboorte af' [1210; Rey], eerder al 'natuurlijk' [1119; Rey] en ontleend aan Latijn nātūrālis 'van geboorte af, aangeboren; natuurlijk', dat is afgeleid van nātūra, zie natuur. De diverse betekenissen en betekenenisnuances van Frans naturel zijn slechts ten dele op Nederlands naturel overgegaan. Fries: naturel
|
naar boven
|