1.   interest zn. 'rente op een lening'
categorie:
leenwoord
Vnnl. interest 'procentuele vergoeding voor het gebruik van geleende geldmiddelen of goederen, rente' [1530; WNT], betalen d'interesten [1548; Stall.], ook wel 'schade' in schade ende interresten [1545; Stall.], 'schadeloosstelling' [1552; WNT], 'belang' in die 't aengaet ende interest hebben in de sake '... belang hebben bij de zaak' [1555; Damhouder]; nnl. ook wel 'belangstelling' in vraagt met interest, of hij ... [1841; WNT].
Ontleend aan Middelfrans interest (Nieuwfrans intérêt) in de betekenis 'belangstelling' [1580; TLF], eerder al 'belang' [1534; Rey] en 'rente' [1445; TLF], 'schadeloosstelling' [1343; Rey], 'waardevermindering van een voorwerp, schade daaraan, nadeel voor de bezitter' [1290; Rey]. Het Franse woord is ontleend aan Latijn interest 'er is een verschil; het is van belang', derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van interesse, dat de algemenere betekenis 'ertussen zijn, aanwezig zijn' heeft, later ook 'deelnemen, zich bezighouden met', gevormd uit inter- 'tussen' en esse 'zijn', zie zijn 1.
Het Latijnse werkwoord en in het bijzonder de vervoeging interest werden veel gebruikt in de middeleeuwse rechtstaal, zie ook interessant. Het zelfstandig gebruik van interest vond wrsch. dus al plaats in het middeleeuws Latijn. Ook in het Frans is het zn. al oud.
Uit de betekenissen 'schadeloosstelling, etc.' heeft zich in de moderne talen de betekenis 'rente' ontwikkeld: Middelfrans interest, Vroegnieuwhoogduits interesse. De algemene betekenissen 'belang' en 'belangstelling' zijn in het Frans ontstaan onder invloed van de klassiek-Latijnse betekenis van interest en zijn later overgenomen door de andere talen: Duits Interesse 'belang(stelling)' en Engels interest 'belang(stelling)' naast 'rente'. Het Nederlands ontleende in deze betekenis de Duitse vorm Interesse, zie interesse.


  naar boven