1.   body zn. 'lichaam; consistentie, pit'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Nnl. te heet an ze boddie (volkstaal) [1906; WNT Aanv.], body 'lichaam' [1912; WNT Aanv.].
Ontleend aan Engels body 'lichaam; substantie, degelijkheid', Oudengels bodig 'omhulsel, lichaam', van onzekere verdere herkomst, met als enige Germaanse, zij het fonetisch twijfelachtige cognaat Oudhoogduits botah 'lichaam'. Er wordt wel gedacht aan een gemeenschappelijke ontlening, waarbij woorden worden genoemd als Oudhoogduits botega 'groot vat' (ontwikkeld tot Duits Bottich 'groot houten vat'), en middeleeuws Latijn apotheca 'voorraadkamer, wijnkelder', zie apotheek.
bodywarmer zn. 'mouwloze jas'. Nnl. bodywarmer [1986; Coster 1999]. Ontleend aan Engels bodywarmer 'id.'.
Fries: body


  naar boven