1.   heleboel telw. 'veel'
categorie:
geleed woord
Nnl. in de heele boel 'een (in de tekst eerder genoemde) verzameling mensen' [1785; WNT boedel], een heele boel voetstoots vernuft 'een hele hoop ongedefinieerde begaafdheid' [1785; WNT boedel]. een heele boêl achting 'veel achting' [1789; WNT opdoen], een heeleboel van de meest tegenstrijdige eigenschappen [1888; WNT verzamelen], een heeleboel ... verzen [1901; WNT dialect], een heeleboel kwajongens [1906; WNT voort I].
Gevormd uit heel in de betekenis 'volledig' en boel in de betekenis 'bepaalde ordeloze verzameling zaken, rommel', zie boedel, waarvan boel oorspr. een spreektalige variant was.
Uit de citaten hierboven is de evolutie van heleboel goed te volgen: eerst (en nu nog) is de hele boel een opzichzelfstaande uitdrukking, vergelijkbaar met de hele mikmak, de hele zooi. Vervolgens wordt het gecombineerd met abstracte zn. (hier vernuft en achting). De combinatie met een meervoud is veel jonger; he(e)leboel wordt dan altijd aan elkaar geschreven. Net als boel zelf is heleboel ook nu nog vooral spreektalig.


  naar boven