1.   foto zn. 'fotografische afbeelding, lichtbeeld'
categorie:
leenwoord, verkorting, geleerde schepping
Nnl. de kleine nam de photo uit B.'s handen [1895; WNT retoucheeren], een photo van de omgeving [1898; WNT], afkorting van photographie 'lichtbeeld', in zoogenaamde photographiën of lichtbeelden [1855; WNT lichtbeeld], photographie 'lichttekening, het lichtschilderen, de kunst om lichtbeelden voort te brengen, hetzij op metalen platen, hetzij op papier' [1863; Kramers].
Verkorting van het synonieme, maar nu verouderde woord photographie, dat in deze betekenis ontleend is aan Frans photographie [1854; Rey], dat metonymisch is ontstaan uit ouder 'het maken van een lichtbeeld (foto)' [1834; Rey], een wetenschappelijk neologisme op basis van de Griekse elementen phõs (genitief phōtós) 'licht' (zoals ook in bijv. fosfor) en de stam van gráphein 'inkrassen, schrijven, afbeelden', zie -grafie.
Deze verkorting van photographie tot photo vindt men ook in het Engels (photo [1860; OED]), Frans (photo [1864; Rey]), en Duits (photo [midden 19e eeuw; Pfeifer]). Maar alleen in het Nederlands en het Duits is de verkorte vorm de enig gangbare geworden.
fotografie zn. 'de kunst van het foto's maken'. Nnl. photographie 'id.' [1855; WNT]. Internationaal neologisme, door het Nederlands wrsch. ontleend aan Frans photographie 'id.' [1834; Rey], maar daarnaast ook Duits Photographie 'id.' [1839; Pfeifer], Engels photography 'id.' [1839; OED]. ◆ fotograaf zn. 'maker van foto's'. Nnl. photograaph [1855; WNT]. Ontleend aan Frans photographe 'id.' [1842; Rey] of Duits Photograph 'id.', afgeleid van photographie. ◆ fotograferen ww. 'een foto maken'. Nnl. photographeren 'id.' in men ... photographere tweemalen [1855; WNT]. Gevormd op basis van photograaph en photographie, misschien naar het model van Duits photographieren 'id.' of Frans photographier [1834; Rey].
Fries: foto ◆ fotografy ◆ fotograaf ◆ fotografearje


  naar boven