1.   fantasie zn. 'verbeeldingskracht'
categorie:
leenwoord
Mnl. fantasie 'droombeeld, hersenschim' [1265-70; CG II, Lut.K], fantasie 'dwaasheid' [1477; Teuth.]; nnl. fantasie 'verbeelding' [1650; Hofman]; nnl. als muziekterm 'instrumentaal stuk met vrije vorm en/of improviserend karakter': een phantasie van Beethoven voor piano en orchest en koor [1866; WNT piano I], eerder in de Italiaanse vorm fantasia [1795; WNT Aanv. boutade].
Via Oudfrans fantasie 'verbeelding(skracht)' [ca. 1200; Rey] (Nieuwfrans fantaisie) ontleend aan Latijn phantasia 'gedachte, idee' < Grieks phantasíā 'voorstelling, idee, indruk', eerder 'verschijning' en afgeleid van het werkwoord phantázein 'zichtbaar maken, tonen' bij phantós 'zichtbaar', dat een afleiding is van phaínein '(doen) verschijnen', dat Indo-Europees wel verbonden wordt met boenen.
In de muzikale betekenis is fantasie ontleend aan Italiaans fantasia, in de 16e eeuw een compositie die doorbroken werd door vrije instrumentale passages, daarna gebruikt voor allerlei composities met een vrij karakter.
Andere afleidingen bij dezelfde Griekse stam zijn bijv. fancy, fantoom, fase, emfaze, fenomeen.
fantaseren ww. 'zich verbeelden'. Mnl. fantaseeren 'overpeinzen' [1477; Teuth.]; vnnl. 'zich verbeelden' [midden 16e eeuw; WNT vitupereeren]. Ontleend aan Frans fantasier 'fantaseren, zich verbeelden' [1458; TLF], later ook 'zich verbeelden', een afleiding van fantasie. ◆ fantast zn. 'iemand met rijke verbeelding'. Vnnl. fantast 'id.' [1599; Kil.]. Ontleend aan Duits Phantast [15e eeuw; Pfeifer], dat wrsch. is gevormd naar het voorbeeld van Grieks phantastikós 'in staat zich voorstellingen te vormen'. Zie ook fantastisch.
Fries: fantasy ◆ fantasearje ◆ fantast


  naar boven