|
1. |
beun 1 zn. (gewest.) 'verhoging' categorie: erfwoord, alleen in België of Nederland Mnl. boene 'zolder' [1451, Gelders; MNHWS], boen 'zolder, zoldering, verhoogde vloer'; vnnl. boene, buene 'balkwerk, verdieping' [1599; Kil.], beun 'zoldering' [18e eeuw; WNT]; Gronings klunderbeun 'galerij in een kerk'. Niet in de Zuid-Nederlandse dialecten. Mnd. bone, böne, bune 'toneel, stellage, houten verhoging, bodem, zolder, verdieping' (zie ook beunhaas); mhd. büne, bün 'estrade, zoldering' (waaruit de samenstelling nhd. Schaubühne 'podium', in de 18e eeuw verkort tot Bühne 'podium, de planken', waaraan het Nederlands in de 20e eeuw bühne heeft ontleend [1914; WNT Aanv.]. Alle ontwikkeld uit pgm. *bunī- 'planken vloer, houten verhoging'. Misschien behoort hier ook beun 2 'viskaar' bij. Vanwege oe. byðne 'scheepsbodem' en bytne 'kiel, scheepsbodem' is het wrsch. dat deze stam met een oeroude uitval van de dentaal afkomstig is uit pie. *bhu(dh)niā-. Zeer wrsch. hangt deze vorm samen met pie. *bhudh-m(e)n 'bodem' (IEW 174), zie dan verder bij bodem. Fries: -
|
naar boven
|