1.   -erij achterv.
categorie:
leenwoord
Mnl. -erie /əriə/ in bijv. draperie 'laken', 'gilde van lakenbereiders' [1282; CG I, 623, 674], beckerie 'bakkerij' [1240; Bern.], gasterie 'eetgelegenheid' [1265-70; CG II, Lut.K].
De oudste woorden op -(er)ie zijn ontleningen uit Latijnse woorden op -ia of Franse op -ie, maar de aanwezigheid van inheemse vormingen als beckerie in de oudste Middelnederlandse woordenlijst toont aan dat er al vroeg van een autonoom productief achtervoegsel sprake was. Omdat -ie vaak achter een woord op -er kwam ontstond naast -ie een nieuw achtervoegsel -erie, waarvan gasterie het eerste bewijs is, omdat het woord gaster niet bestond. Door diftongering van de (lange) i in /-erië/ en apocope van de slotklinker is de huidige vorm -erij ontstaan.
Het achtervoegsel -erij maakt deel uit van een complex van nauwverwante vormen: -ij, -erij, -arij (in de 15e eeuw ontstaan door de vervanging van -er door -aar in zn. en werkwoordsstammen op -el en -en), -derij, -dij, -(er)nij (in het late Middelnederlands soms ontstaan naast een vorm op -erij en slechts in enkele gevallen blijven bestaan, bijv. in lekkernij, razernij, slavernij, zie onder resp. lekker, razen, slaaf), etc. Een uitvoerige beschrijving van het ontstaan en de betekenis van al deze vormen wordt gegeven door Hüning 1999.
Literatuur: M. Hüning (1999) Woordensmederij, Den Haag


  naar boven