1.   vloer zn. 'bodem'
Onl. alleen in de toponiemen Florechia 'Floreffe (Namen)' [8e eeuw, kopie 11e eeuw; ONW], Florefia 'id.' [1033; ONW] (< *flōr-ahwō- 'vlak gebied met water'), en Florbais 'Fleurbaix (Pas-de-Calais)' [1025, kopie ca. 1170; ONW] (het tweede lid gaat terug op beek); mnl. vloer 'bodem, bodemvlak' in Die ... op den uloer Bi wilen stont 'die soms op de vloer stond' [1265-70; VMNW], die vloer vander sluis 'de bodem van de sluiskolk' [1298; VMNW], hi sal kerien sinen vloer 'hij moet zijn vloer vegen' [1291-1300; VMNW].
Mnd. vlōr 'vlakke akker; vloer, bodem'; mhd. vluor 'vlakke akker' (nhd. Flur (v.) 'id.', (m.) 'gang, vestibule' door betekenisontlening aan het Nederduits); oe. flōr 'vloer, bodem' (ne. floor); on. flórr 'id.' (nno., nzw. (dial.) flor 'mestgeul'); < pgm. *flōra- 'vloer, bodem'. Daarnaast met umlaut nfri. flier < pgm. *flōrja-.
Verwant met Oudiers lār 'bodem', Welsh llawr 'id., dorsvloer', Bretons leur 'id.' (< Proto-Keltisch *plāro-); < pie. *pleh2-ro- 'vloer, bodem'.
Wellicht een afleiding van een onderliggende wortel *pleh2- 'vlak, vlak terrein', want met een ander achtervoegsel en vergelijkbare betekenissen zijn uit pie. *pl(e)h2-no- ontstaan: Latijn plānus 'vlak, plat' (zie ook plan en plein); Oudpruisisch plonis 'dorsvloer', Oudlitouws plãnas 'id.', Litouws plónė 'dunne huid; platte koek', Lets plâns 'vlak, plat'.
Fries: flier


  naar boven