1.   vliering zn. 'verdieping onder het dak'
categorie:
leenwoord, volksetymologie
Mnl. eerst filiere 'horizontale draagbalk onder het dak' in de samenstelling filiersolre in wat filiersolre gheen verdiepinghe en hevet, die en sel men ooc in der voorscreven mate niet rekenen 'als een vlieringzolder geen verdieping heeft, zal men die niet niet meerekenen in de voorgeschreven maat' [1407; MNW verdiepinge], als simplex in Jhanne Ruele scrynwerkere van dat hij ghesneden heift an de filieren ende corbeelen vanden scepenenhuuse '... voor zijn snijwerk aan de draagbalken en steunbalken van het schepenhuis' [1418; Debrabandere 1994, 294], dan in dezelfde betekenis filieringhe, eerst in een Franstalige oorkonde uit Gent: quinze pieces de bois de chesne appellez filieringhe ... boutans par dedens à la couverture dudit estable '15 draagbalken om vanbinnen het dak van de genoemde stal te steunen' [1416; Du Jourdin 1969], dan in gordinghen, banden, felieringhen, een balcke (mv.) 'gordingen, banden, horizontale draagbalken, een balk' [1483; MNW vierlinc]; vnnl. vliering 'bovenste verdieping' in sijn geloof steeckt niet hoogher als de vlieringh van 't hujs 'zijn geloof steekt niet boven de bovenste verdieping van het huis uit' [1617; WNT].
Ontleend aan Picardisch filière 'steunbalk' [13e eeuw; FEW 3, 538] (Heeroma 1942), daarna in het Middelnederlands met toevoeging van een samenstellend tweede lid (filiersolre in 1407) of een afleidingsachtervoegsel -ing als in gording 'steunbalk' (mnl. gordinghe). Picardisch filière 'steunbalk' is, net als het ww. filer 'recht houden, steunen', waarvan mnl. fil(i)eren, philieren 'steunen, stutten' [1384-1407; MNW], afgeleid van Oudfrans fil 'draad' [ca. 1130; Rey], ook 'rechte lijn, rij', dat zich heeft ontwikkeld uit Latijn fĩlum 'draad', zie ook file 1.
Bij de syncope van de e en de i (van fel- en fil- naar fl-) en bij de overgang van f- naar v- heeft mogelijk aanpassing plaatsgevonden door associatie met vloer.
Oorspronkelijk was een fliering (ook filiering of feliering) een steunbalk in een kapconstructie, in de lengterichting van de kap. Wrsch. was dit een uit Vlaanderen stammende bouwtechniek om de kap te versterken (Heeroma 1942). In tegenstelling tot gordingen lagen de flieringen niet evenwijdig aan de kap, maar dwars. Hierdoor konden ze gemakkelijk worden voorzien van een vloer, waardoor een kleine, extra zolder vlak onder de kap ontstond. Deze ruimte werd naar de constructie eronder flieringzolder (of vlieringzolder) genoemd, later werd dit verkort tot fliering (of vliering) (Haslinghuis 2001).
Literatuur: M.M. du Jourdin (1965-76), Comptes généraux de l'État bourguignon entre 1416 et 1420, Paris, t. 3/2, 586; K. Heeroma (1942), 'Vliering', in: TNTL 61, 103-106; Haslinghuis (2001), fliering, vliering
Fries: fliering, flierring


  naar boven